Vervoeging van overplaatsen
Onbepaalde wijs (infinitief): overplaatsen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik plaats over
- jij plaatst over
- hij/zij/het plaatst over
- wij plaatsen over
- jullie plaatsen over
- zij plaatsen over
Present
- I transpose
- you transpose
- he/she/it transposes
- we transpose
- you transpose
- they transpose
Onvoltooid verleden tijd
- ik plaatste over
- jij plaatste over
- hij/zij/het plaatste over
- wij plaatsten over
- jullie plaatsten over
- zij plaatsten over
Simple past
- I transposed
- you transposed
- he/she/it transposed
- we transposed
- you transposed
- they transposed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overgeplaatst
- jij hebt overgeplaatst
- hij/zij/het heeft overgeplaatst
- wij hebben overgeplaatst
- jullie hebben overgeplaatst
- zij hebben overgeplaatst
Present perfect
- I have transposed
- you have transposed
- he/she/it has transposed
- we have transposed
- you have transposed
- they have transposed
Voltooid verleden tijd
- ik had overgeplaatst
- jij had overgeplaatst
- hij/zij/het had overgeplaatst
- wij hadden overgeplaatst
- jullie hadden overgeplaatst
- zij hadden overgeplaatst
Past perfect
- I had transposed
- you had transposed
- he/she/it had transposed
- we had transposed
- you had transposed
- they had transposed
Toekomende tijd I
- ik zal overplaatsen
- jij zult overplaatsen
- hij/zij/het zal overplaatsen
- wij zullen overplaatsen
- jullie zullen overplaatsen
- zij zullen overplaatsen
Future
- I will transpose
- you will transpose
- he/she/it will transpose
- we will transpose
- you will transpose
- they will transpose
Toekomende tijd II
- ik zal overgeplaatst hebben
- jij zult overgeplaatst hebben
- hij/zij/het zal overgeplaatst hebben
- wij zullen overgeplaatst hebben
- jullie zullen overgeplaatst hebben
- zij zullen overgeplaatst hebben
Future perfect
- I will have transposed
- you will have transposed
- he/she/it will have transposed
- we will have transposed
- you will have transposed
- they will have transposed
Conditionalis I
- ik zou overplaatsen
- jij zou overplaatsen
- hij/zij/het zou overplaatsen
- wij zouden overplaatsen
- jullie zouden overplaatsen
- zij zouden overplaatsen
Conditional present
- I would transpose
- you would transpose
- he/she/it would transpose
- we would transpose
- you would transpose
- they would transpose
Conditionalis II
- ik zou hebben overgeplaatst
- jij zou hebben overgeplaatst
- hij/zij/het zou hebben overgeplaatst
- wij zouden hebben overgeplaatst
- jullie zouden hebben overgeplaatst
- zij zouden hebben overgeplaatst
Conditional perfect
- I would have transposed
- you would have transposed
- he/she/it would have transposed
- we would have transposed
- you would have transposed
- they would have transposed
Imperatief
- jij plaats over
- jullie plaatst over
Imperative
- you transpose
- you transpose