Vervoeging van palissaderen
Onbepaalde wijs (infinitief): palissaderen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik palissadeer
- jij palissadeert
- hij/zij/het palissadeert
- wij palissaderen
- jullie palissaderen
- zij palissaderen
Present
- I blanch
- you blanch
- he/she/it blanches
- we blanch
- you blanch
- they blanch
Onvoltooid verleden tijd
- ik palissadeerde
- jij palissadeerde
- hij/zij/het palissadeerde
- wij palissadeerden
- jullie palissadeerden
- zij palissadeerden
Simple past
- I blanched
- you blanched
- he/she/it blanched
- we blanched
- you blanched
- they blanched
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepalissadeerd
- jij hebt gepalissadeerd
- hij/zij/het heeft gepalissadeerd
- wij hebben gepalissadeerd
- jullie hebben gepalissadeerd
- zij hebben gepalissadeerd
Present perfect
- I have blanched
- you have blanched
- he/she/it has blanched
- we have blanched
- you have blanched
- they have blanched
Voltooid verleden tijd
- ik had gepalissadeerd
- jij had gepalissadeerd
- hij/zij/het had gepalissadeerd
- wij hadden gepalissadeerd
- jullie hadden gepalissadeerd
- zij hadden gepalissadeerd
Past perfect
- I had blanched
- you had blanched
- he/she/it had blanched
- we had blanched
- you had blanched
- they had blanched
Toekomende tijd I
- ik zal palissaderen
- jij zult palissaderen
- hij/zij/het zal palissaderen
- wij zullen palissaderen
- jullie zullen palissaderen
- zij zullen palissaderen
Future
- I will blanch
- you will blanch
- he/she/it will blanch
- we will blanch
- you will blanch
- they will blanch
Toekomende tijd II
- ik zal gepalissadeerd hebben
- jij zult gepalissadeerd hebben
- hij/zij/het zal gepalissadeerd hebben
- wij zullen gepalissadeerd hebben
- jullie zullen gepalissadeerd hebben
- zij zullen gepalissadeerd hebben
Future perfect
- I will have blanched
- you will have blanched
- he/she/it will have blanched
- we will have blanched
- you will have blanched
- they will have blanched
Conditionalis I
- ik zou palissaderen
- jij zou palissaderen
- hij/zij/het zou palissaderen
- wij zouden palissaderen
- jullie zouden palissaderen
- zij zouden palissaderen
Conditional present
- I would blanch
- you would blanch
- he/she/it would blanch
- we would blanch
- you would blanch
- they would blanch
Conditionalis II
- ik zou hebben gepalissadeerd
- jij zou hebben gepalissadeerd
- hij/zij/het zou hebben gepalissadeerd
- wij zouden hebben gepalissadeerd
- jullie zouden hebben gepalissadeerd
- zij zouden hebben gepalissadeerd
Conditional perfect
- I would have blanched
- you would have blanched
- he/she/it would have blanched
- we would have blanched
- you would have blanched
- they would have blanched
Imperatief
- jij palissadeer
- jullie palissadeert
Imperative
- you blanch
- you blanch