Vervoeging van plaatsen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik plaats
  • jij plaatst
  • hij/zij/het plaatst
  • wij plaatsen
  • jullie plaatsen
  • zij plaatsen

Present

  • I place
  • you place
  • he/she/it places
  • we place
  • you place
  • they place

Onvoltooid verleden tijd

  • ik plaatste
  • jij plaatste
  • hij/zij/het plaatste
  • wij plaatsten
  • jullie plaatsten
  • zij plaatsten

Simple past

  • I placed
  • you placed
  • he/she/it placed
  • we placed
  • you placed
  • they placed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geplaatst
  • jij hebt geplaatst
  • hij/zij/het heeft geplaatst
  • wij hebben geplaatst
  • jullie hebben geplaatst
  • zij hebben geplaatst

Present perfect

  • I have placed
  • you have placed
  • he/she/it has placed
  • we have placed
  • you have placed
  • they have placed

Voltooid verleden tijd

  • ik had geplaatst
  • jij had geplaatst
  • hij/zij/het had geplaatst
  • wij hadden geplaatst
  • jullie hadden geplaatst
  • zij hadden geplaatst

Past perfect

  • I had placed
  • you had placed
  • he/she/it had placed
  • we had placed
  • you had placed
  • they had placed

Toekomende tijd I

  • ik zal plaatsen
  • jij zult plaatsen
  • hij/zij/het zal plaatsen
  • wij zullen plaatsen
  • jullie zullen plaatsen
  • zij zullen plaatsen

Future

  • I will place
  • you will place
  • he/she/it will place
  • we will place
  • you will place
  • they will place

Toekomende tijd II

  • ik zal geplaatst hebben
  • jij zult geplaatst hebben
  • hij/zij/het zal geplaatst hebben
  • wij zullen geplaatst hebben
  • jullie zullen geplaatst hebben
  • zij zullen geplaatst hebben

Future perfect

  • I will have placed
  • you will have placed
  • he/she/it will have placed
  • we will have placed
  • you will have placed
  • they will have placed

Conditionalis I

  • ik zou plaatsen
  • jij zou plaatsen
  • hij/zij/het zou plaatsen
  • wij zouden plaatsen
  • jullie zouden plaatsen
  • zij zouden plaatsen

Conditional present

  • I would place
  • you would place
  • he/she/it would place
  • we would place
  • you would place
  • they would place

Conditionalis II

  • ik zou hebben geplaatst
  • jij zou hebben geplaatst
  • hij/zij/het zou hebben geplaatst
  • wij zouden hebben geplaatst
  • jullie zouden hebben geplaatst
  • zij zouden hebben geplaatst

Conditional perfect

  • I would have placed
  • you would have placed
  • he/she/it would have placed
  • we would have placed
  • you would have placed
  • they would have placed

Imperatief

  • jij plaats
  • jullie plaatst

Imperative

  • you place
  • you place

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van plaatsen