Vervoeging van prejudiciëren
Onbepaalde wijs (infinitief): prejudiciëren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik prejudicieer
- jij prejudicieert
- hij/zij/het prejudicieert
- wij prejudiciëren
- jullie prejudiciëren
- zij prejudiciëren
Present
- I anticipate
- you anticipate
- he/she/it anticipates
- we anticipate
- you anticipate
- they anticipate
Onvoltooid verleden tijd
- ik prejudicieerde
- jij prejudicieerde
- hij/zij/het prejudicieerde
- wij prejudicieerden
- jullie prejudicieerden
- zij prejudicieerden
Simple past
- I anticipated
- you anticipated
- he/she/it anticipated
- we anticipated
- you anticipated
- they anticipated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geprejudicieerd
- jij hebt geprejudicieerd
- hij/zij/het heeft geprejudicieerd
- wij hebben geprejudicieerd
- jullie hebben geprejudicieerd
- zij hebben geprejudicieerd
Present perfect
- I have anticipated
- you have anticipated
- he/she/it has anticipated
- we have anticipated
- you have anticipated
- they have anticipated
Voltooid verleden tijd
- ik had geprejudicieerd
- jij had geprejudicieerd
- hij/zij/het had geprejudicieerd
- wij hadden geprejudicieerd
- jullie hadden geprejudicieerd
- zij hadden geprejudicieerd
Past perfect
- I had anticipated
- you had anticipated
- he/she/it had anticipated
- we had anticipated
- you had anticipated
- they had anticipated
Toekomende tijd I
- ik zal prejudiciëren
- jij zult prejudiciëren
- hij/zij/het zal prejudiciëren
- wij zullen prejudiciëren
- jullie zullen prejudiciëren
- zij zullen prejudiciëren
Future
- I will anticipate
- you will anticipate
- he/she/it will anticipate
- we will anticipate
- you will anticipate
- they will anticipate
Toekomende tijd II
- ik zal geprejudicieerd hebben
- jij zult geprejudicieerd hebben
- hij/zij/het zal geprejudicieerd hebben
- wij zullen geprejudicieerd hebben
- jullie zullen geprejudicieerd hebben
- zij zullen geprejudicieerd hebben
Future perfect
- I will have anticipated
- you will have anticipated
- he/she/it will have anticipated
- we will have anticipated
- you will have anticipated
- they will have anticipated
Conditionalis I
- ik zou prejudiciëren
- jij zou prejudiciëren
- hij/zij/het zou prejudiciëren
- wij zouden prejudiciëren
- jullie zouden prejudiciëren
- zij zouden prejudiciëren
Conditional present
- I would anticipate
- you would anticipate
- he/she/it would anticipate
- we would anticipate
- you would anticipate
- they would anticipate
Conditionalis II
- ik zou hebben geprejudicieerd
- jij zou hebben geprejudicieerd
- hij/zij/het zou hebben geprejudicieerd
- wij zouden hebben geprejudicieerd
- jullie zouden hebben geprejudicieerd
- zij zouden hebben geprejudicieerd
Conditional perfect
- I would have anticipated
- you would have anticipated
- he/she/it would have anticipated
- we would have anticipated
- you would have anticipated
- they would have anticipated
Imperatief
- jij prejudicieer
- jullie prejudicieert
Imperative
- you anticipate
- you anticipate