Vervoeging van samenleven
Onbepaalde wijs (infinitief): samenleven
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leef samen
- jij leeft samen
- hij/zij/het leeft samen
- wij leven samen
- jullie leven samen
- zij leven samen
Present
- I huddle
- you huddle
- he/she/it huddles
- we huddle
- you huddle
- they huddle
Onvoltooid verleden tijd
- ik leefde samen
- jij leefde samen
- hij/zij/het leefde samen
- wij leefden samen
- jullie leefden samen
- zij leefden samen
Simple past
- I huddled
- you huddled
- he/she/it huddled
- we huddled
- you huddled
- they huddled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb samengeleefd
- jij hebt samengeleefd
- hij/zij/het heeft samengeleefd
- wij hebben samengeleefd
- jullie hebben samengeleefd
- zij hebben samengeleefd
Present perfect
- I have huddled
- you have huddled
- he/she/it has huddled
- we have huddled
- you have huddled
- they have huddled
Voltooid verleden tijd
- ik had samengeleefd
- jij had samengeleefd
- hij/zij/het had samengeleefd
- wij hadden samengeleefd
- jullie hadden samengeleefd
- zij hadden samengeleefd
Past perfect
- I had huddled
- you had huddled
- he/she/it had huddled
- we had huddled
- you had huddled
- they had huddled
Toekomende tijd I
- ik zal samenleven
- jij zult samenleven
- hij/zij/het zal samenleven
- wij zullen samenleven
- jullie zullen samenleven
- zij zullen samenleven
Future
- I will huddle
- you will huddle
- he/she/it will huddle
- we will huddle
- you will huddle
- they will huddle
Toekomende tijd II
- ik zal samengeleefd hebben
- jij zult samengeleefd hebben
- hij/zij/het zal samengeleefd hebben
- wij zullen samengeleefd hebben
- jullie zullen samengeleefd hebben
- zij zullen samengeleefd hebben
Future perfect
- I will have huddled
- you will have huddled
- he/she/it will have huddled
- we will have huddled
- you will have huddled
- they will have huddled
Conditionalis I
- ik zou samenleven
- jij zou samenleven
- hij/zij/het zou samenleven
- wij zouden samenleven
- jullie zouden samenleven
- zij zouden samenleven
Conditional present
- I would huddle
- you would huddle
- he/she/it would huddle
- we would huddle
- you would huddle
- they would huddle
Conditionalis II
- ik zou hebben samengeleefd
- jij zou hebben samengeleefd
- hij/zij/het zou hebben samengeleefd
- wij zouden hebben samengeleefd
- jullie zouden hebben samengeleefd
- zij zouden hebben samengeleefd
Conditional perfect
- I would have huddled
- you would have huddled
- he/she/it would have huddled
- we would have huddled
- you would have huddled
- they would have huddled
Imperatief
- jij leef samen
- jullie leeft samen
Imperative
- you huddle
- you huddle