Vervoeging van samenvlechten

Onbepaalde wijs (infinitief): samenvlechten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vlecht samen
  • jij vlecht samen
  • hij/zij/het vlecht samen
  • wij vlechten samen
  • jullie vlechten samen
  • zij vlechten samen

Present

  • I interweave
  • you interweave
  • he/she/it interweaves
  • we interweave
  • you interweave
  • they interweave

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vlocht samen
  • jij vlocht samen
  • hij/zij/het vlocht samen
  • wij vlochten samen
  • jullie vlochten samen
  • zij vlochten samen

Simple past

  • I interwove
  • you interwove
  • he/she/it interwove
  • we interwove
  • you interwove
  • they interwove

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb samengevlochten
  • jij hebt samengevlochten
  • hij/zij/het heeft samengevlochten
  • wij hebben samengevlochten
  • jullie hebben samengevlochten
  • zij hebben samengevlochten

Present perfect

  • I have interwoven
  • you have interwoven
  • he/she/it has interwoven
  • we have interwoven
  • you have interwoven
  • they have interwoven

Voltooid verleden tijd

  • ik had samengevlochten
  • jij had samengevlochten
  • hij/zij/het had samengevlochten
  • wij hadden samengevlochten
  • jullie hadden samengevlochten
  • zij hadden samengevlochten

Past perfect

  • I had interwoven
  • you had interwoven
  • he/she/it had interwoven
  • we had interwoven
  • you had interwoven
  • they had interwoven

Toekomende tijd I

  • ik zal samenvlechten
  • jij zult samenvlechten
  • hij/zij/het zal samenvlechten
  • wij zullen samenvlechten
  • jullie zullen samenvlechten
  • zij zullen samenvlechten

Future

  • I will interweave
  • you will interweave
  • he/she/it will interweave
  • we will interweave
  • you will interweave
  • they will interweave

Toekomende tijd II

  • ik zal samengevlochten hebben
  • jij zult samengevlochten hebben
  • hij/zij/het zal samengevlochten hebben
  • wij zullen samengevlochten hebben
  • jullie zullen samengevlochten hebben
  • zij zullen samengevlochten hebben

Future perfect

  • I will have interwoven
  • you will have interwoven
  • he/she/it will have interwoven
  • we will have interwoven
  • you will have interwoven
  • they will have interwoven

Conditionalis I

  • ik zou samenvlechten
  • jij zou samenvlechten
  • hij/zij/het zou samenvlechten
  • wij zouden samenvlechten
  • jullie zouden samenvlechten
  • zij zouden samenvlechten

Conditional present

  • I would interweave
  • you would interweave
  • he/she/it would interweave
  • we would interweave
  • you would interweave
  • they would interweave

Conditionalis II

  • ik zou hebben samengevlochten
  • jij zou hebben samengevlochten
  • hij/zij/het zou hebben samengevlochten
  • wij zouden hebben samengevlochten
  • jullie zouden hebben samengevlochten
  • zij zouden hebben samengevlochten

Conditional perfect

  • I would have interwoven
  • you would have interwoven
  • he/she/it would have interwoven
  • we would have interwoven
  • you would have interwoven
  • they would have interwoven

Imperatief

  • jij vlecht samen
  • jullie vlecht samen

Imperative

  • you interweave
  • you interweave

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van samenvlechten