Vervoeging van savoureren
Onbepaalde wijs (infinitief): savoureren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik savoureer
- jij savoureert
- hij/zij/het savoureert
- wij savoureren
- jullie savoureren
- zij savoureren
Present
- I bask
- you bask
- he/she/it basks
- we bask
- you bask
- they bask
Onvoltooid verleden tijd
- ik savoureerde
- jij savoureerde
- hij/zij/het savoureerde
- wij savoureerden
- jullie savoureerden
- zij savoureerden
Simple past
- I basked
- you basked
- he/she/it basked
- we basked
- you basked
- they basked
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesavoureerd
- jij hebt gesavoureerd
- hij/zij/het heeft gesavoureerd
- wij hebben gesavoureerd
- jullie hebben gesavoureerd
- zij hebben gesavoureerd
Present perfect
- I have basked
- you have basked
- he/she/it has basked
- we have basked
- you have basked
- they have basked
Voltooid verleden tijd
- ik had gesavoureerd
- jij had gesavoureerd
- hij/zij/het had gesavoureerd
- wij hadden gesavoureerd
- jullie hadden gesavoureerd
- zij hadden gesavoureerd
Past perfect
- I had basked
- you had basked
- he/she/it had basked
- we had basked
- you had basked
- they had basked
Toekomende tijd I
- ik zal savoureren
- jij zult savoureren
- hij/zij/het zal savoureren
- wij zullen savoureren
- jullie zullen savoureren
- zij zullen savoureren
Future
- I will bask
- you will bask
- he/she/it will bask
- we will bask
- you will bask
- they will bask
Toekomende tijd II
- ik zal gesavoureerd hebben
- jij zult gesavoureerd hebben
- hij/zij/het zal gesavoureerd hebben
- wij zullen gesavoureerd hebben
- jullie zullen gesavoureerd hebben
- zij zullen gesavoureerd hebben
Future perfect
- I will have basked
- you will have basked
- he/she/it will have basked
- we will have basked
- you will have basked
- they will have basked
Conditionalis I
- ik zou savoureren
- jij zou savoureren
- hij/zij/het zou savoureren
- wij zouden savoureren
- jullie zouden savoureren
- zij zouden savoureren
Conditional present
- I would bask
- you would bask
- he/she/it would bask
- we would bask
- you would bask
- they would bask
Conditionalis II
- ik zou hebben gesavoureerd
- jij zou hebben gesavoureerd
- hij/zij/het zou hebben gesavoureerd
- wij zouden hebben gesavoureerd
- jullie zouden hebben gesavoureerd
- zij zouden hebben gesavoureerd
Conditional perfect
- I would have basked
- you would have basked
- he/she/it would have basked
- we would have basked
- you would have basked
- they would have basked
Imperatief
- jij savoureer
- jullie savoureert
Imperative
- you bask
- you bask