Vervoeging van schelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het scheelt
- zij schelen
Present
- he/she/it differs
- they differ
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het scheelde
- zij scheelden
Simple past
- he/she/it differed
- they differed
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gescheeld
- zij hebben gescheeld
Present perfect
- he/she/it has differed
- they have differed
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gescheeld
- zij hadden gescheeld
Past perfect
- he/she/it had differed
- they had differed
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal schelen
- zij zult schelen
Future
- he/she/it will differ
- they will differ
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gescheeld hebben
- zij zult gescheeld hebben
Future perfect
- he/she/it will have differed
- they will have differed
Conditionalis I
- hij/zij/het zal schelen
- zij zullen schelen
Conditional present
- he/she/it would differ
- they would differ
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gescheeld
- zij zullen hebben gescheeld
Conditional perfect
- he/she/it would have differed
- they would have differed