Vervoeging van schommelen
Onbepaalde wijs (infinitief): schommelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schommel
- jij schommelt
- hij/zij/het schommelt
- wij schommelen
- jullie schommelen
- zij schommelen
Present
- I fluctuate
- you fluctuate
- he/she/it fluctuates
- we fluctuate
- you fluctuate
- they fluctuate
Onvoltooid verleden tijd
- ik schommelde
- jij schommelde
- hij/zij/het schommelde
- wij schommelden
- jullie schommelden
- zij schommelden
Simple past
- I fluctuated
- you fluctuated
- he/she/it fluctuated
- we fluctuated
- you fluctuated
- they fluctuated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschommeld
- jij hebt geschommeld
- hij/zij/het heeft geschommeld
- wij hebben geschommeld
- jullie hebben geschommeld
- zij hebben geschommeld
Present perfect
- I have fluctuated
- you have fluctuated
- he/she/it has fluctuated
- we have fluctuated
- you have fluctuated
- they have fluctuated
Voltooid verleden tijd
- ik had geschommeld
- jij had geschommeld
- hij/zij/het had geschommeld
- wij hadden geschommeld
- jullie hadden geschommeld
- zij hadden geschommeld
Past perfect
- I had fluctuated
- you had fluctuated
- he/she/it had fluctuated
- we had fluctuated
- you had fluctuated
- they had fluctuated
Toekomende tijd I
- ik zal schommelen
- jij zult schommelen
- hij/zij/het zal schommelen
- wij zullen schommelen
- jullie zullen schommelen
- zij zullen schommelen
Future
- I will fluctuate
- you will fluctuate
- he/she/it will fluctuate
- we will fluctuate
- you will fluctuate
- they will fluctuate
Toekomende tijd II
- ik zal geschommeld hebben
- jij zult geschommeld hebben
- hij/zij/het zal geschommeld hebben
- wij zullen geschommeld hebben
- jullie zullen geschommeld hebben
- zij zullen geschommeld hebben
Future perfect
- I will have fluctuated
- you will have fluctuated
- he/she/it will have fluctuated
- we will have fluctuated
- you will have fluctuated
- they will have fluctuated
Conditionalis I
- ik zou schommelen
- jij zou schommelen
- hij/zij/het zou schommelen
- wij zouden schommelen
- jullie zouden schommelen
- zij zouden schommelen
Conditional present
- I would fluctuate
- you would fluctuate
- he/she/it would fluctuate
- we would fluctuate
- you would fluctuate
- they would fluctuate
Conditionalis II
- ik zou hebben geschommeld
- jij zou hebben geschommeld
- hij/zij/het zou hebben geschommeld
- wij zouden hebben geschommeld
- jullie zouden hebben geschommeld
- zij zouden hebben geschommeld
Conditional perfect
- I would have fluctuated
- you would have fluctuated
- he/she/it would have fluctuated
- we would have fluctuated
- you would have fluctuated
- they would have fluctuated
Imperatief
- jij schommel
- jullie schommelt
Imperative
- you fluctuate
- you fluctuate