Vervoeging van schrijnen
Onbepaalde wijs (infinitief): schrijnen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het schrijnt
- zij schrijnen
Present
- he/she/it aches
- they ache
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het schrijnde
- zij schrijnden
Simple past
- he/she/it ached
- they ached
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geschrijnd
- zij hebben geschrijnd
Present perfect
- he/she/it has ached
- they have ached
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geschrijnd
- zij hadden geschrijnd
Past perfect
- he/she/it had ached
- they had ached
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal schrijnen
- zij zult schrijnen
Future
- he/she/it will ache
- they will ache
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geschrijnd hebben
- zij zult geschrijnd hebben
Future perfect
- he/she/it will have ached
- they will have ached
Conditionalis I
- hij/zij/het zal schrijnen
- zij zullen schrijnen
Conditional present
- he/she/it would ache
- they would ache
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geschrijnd
- zij zullen hebben geschrijnd
Conditional perfect
- he/she/it would have ached
- they would have ached