Vervoeging van schuwen

Vertaling: to eschew

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schuw
  • jij schuwt
  • hij/zij/het schuwt
  • wij schuwen
  • jullie schuwen
  • zij schuwen

Present

  • I eschew
  • you eschew
  • he/she/it eschews
  • we eschew
  • you eschew
  • they eschew

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schuwde
  • jij schuwde
  • hij/zij/het schuwde
  • wij schuwden
  • jullie schuwden
  • zij schuwden

Simple past

  • I eschewed
  • you eschewed
  • he/she/it eschewed
  • we eschewed
  • you eschewed
  • they eschewed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschuwd
  • jij hebt geschuwd
  • hij/zij/het heeft geschuwd
  • wij hebben geschuwd
  • jullie hebben geschuwd
  • zij hebben geschuwd

Present perfect

  • I have eschewed
  • you have eschewed
  • he/she/it has eschewed
  • we have eschewed
  • you have eschewed
  • they have eschewed

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschuwd
  • jij had geschuwd
  • hij/zij/het had geschuwd
  • wij hadden geschuwd
  • jullie hadden geschuwd
  • zij hadden geschuwd

Past perfect

  • I had eschewed
  • you had eschewed
  • he/she/it had eschewed
  • we had eschewed
  • you had eschewed
  • they had eschewed

Toekomende tijd I

  • ik zal schuwen
  • jij zult schuwen
  • hij/zij/het zal schuwen
  • wij zullen schuwen
  • jullie zullen schuwen
  • zij zullen schuwen

Future

  • I will eschew
  • you will eschew
  • he/she/it will eschew
  • we will eschew
  • you will eschew
  • they will eschew

Toekomende tijd II

  • ik zal geschuwd hebben
  • jij zult geschuwd hebben
  • hij/zij/het zal geschuwd hebben
  • wij zullen geschuwd hebben
  • jullie zullen geschuwd hebben
  • zij zullen geschuwd hebben

Future perfect

  • I will have eschewed
  • you will have eschewed
  • he/she/it will have eschewed
  • we will have eschewed
  • you will have eschewed
  • they will have eschewed

Conditionalis I

  • ik zou schuwen
  • jij zou schuwen
  • hij/zij/het zou schuwen
  • wij zouden schuwen
  • jullie zouden schuwen
  • zij zouden schuwen

Conditional present

  • I would eschew
  • you would eschew
  • he/she/it would eschew
  • we would eschew
  • you would eschew
  • they would eschew

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschuwd
  • jij zou hebben geschuwd
  • hij/zij/het zou hebben geschuwd
  • wij zouden hebben geschuwd
  • jullie zouden hebben geschuwd
  • zij zouden hebben geschuwd

Conditional perfect

  • I would have eschewed
  • you would have eschewed
  • he/she/it would have eschewed
  • we would have eschewed
  • you would have eschewed
  • they would have eschewed

Imperatief

  • jij schuw
  • jullie schuwt

Imperative

  • you eschew
  • you eschew