Vervoeging van strooien
Onbepaalde wijs (infinitief): strooien
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik strooi
- jij strooit
- hij/zij/het strooit
- wij strooien
- jullie strooien
- zij strooien
Present
- I dump
- you dump
- he/she/it dumps
- we dump
- you dump
- they dump
Onvoltooid verleden tijd
- ik strooide
- jij strooide
- hij/zij/het strooide
- wij strooiden
- jullie strooiden
- zij strooiden
Simple past
- I dumped
- you dumped
- he/she/it dumped
- we dumped
- you dumped
- they dumped
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestrooid
- jij hebt gestrooid
- hij/zij/het heeft gestrooid
- wij hebben gestrooid
- jullie hebben gestrooid
- zij hebben gestrooid
Present perfect
- I have dumped
- you have dumped
- he/she/it has dumped
- we have dumped
- you have dumped
- they have dumped
Voltooid verleden tijd
- ik had gestrooid
- jij had gestrooid
- hij/zij/het had gestrooid
- wij hadden gestrooid
- jullie hadden gestrooid
- zij hadden gestrooid
Past perfect
- I had dumped
- you had dumped
- he/she/it had dumped
- we had dumped
- you had dumped
- they had dumped
Toekomende tijd I
- ik zal strooien
- jij zult strooien
- hij/zij/het zal strooien
- wij zullen strooien
- jullie zullen strooien
- zij zullen strooien
Future
- I will dump
- you will dump
- he/she/it will dump
- we will dump
- you will dump
- they will dump
Toekomende tijd II
- ik zal gestrooid hebben
- jij zult gestrooid hebben
- hij/zij/het zal gestrooid hebben
- wij zullen gestrooid hebben
- jullie zullen gestrooid hebben
- zij zullen gestrooid hebben
Future perfect
- I will have dumped
- you will have dumped
- he/she/it will have dumped
- we will have dumped
- you will have dumped
- they will have dumped
Conditionalis I
- ik zou strooien
- jij zou strooien
- hij/zij/het zou strooien
- wij zouden strooien
- jullie zouden strooien
- zij zouden strooien
Conditional present
- I would dump
- you would dump
- he/she/it would dump
- we would dump
- you would dump
- they would dump
Conditionalis II
- ik zou hebben gestrooid
- jij zou hebben gestrooid
- hij/zij/het zou hebben gestrooid
- wij zouden hebben gestrooid
- jullie zouden hebben gestrooid
- zij zouden hebben gestrooid
Conditional perfect
- I would have dumped
- you would have dumped
- he/she/it would have dumped
- we would have dumped
- you would have dumped
- they would have dumped
Imperatief
- jij strooi
- jullie strooit
Imperative
- you dump
- you dump