Vervoeging van sublimeren

Onbepaalde wijs (infinitief): sublimeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sublimeer
  • jij sublimeert
  • hij/zij/het sublimeert
  • wij sublimeren
  • jullie sublimeren
  • zij sublimeren

Present

  • I purify
  • you purify
  • he/she/it purifies
  • we purify
  • you purify
  • they purify

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sublimeerde
  • jij sublimeerde
  • hij/zij/het sublimeerde
  • wij sublimeerden
  • jullie sublimeerden
  • zij sublimeerden

Simple past

  • I purified
  • you purified
  • he/she/it purified
  • we purified
  • you purified
  • they purified

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesublimeerd
  • jij hebt gesublimeerd
  • hij/zij/het heeft gesublimeerd
  • wij hebben gesublimeerd
  • jullie hebben gesublimeerd
  • zij hebben gesublimeerd

Present perfect

  • I have purified
  • you have purified
  • he/she/it has purified
  • we have purified
  • you have purified
  • they have purified

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesublimeerd
  • jij had gesublimeerd
  • hij/zij/het had gesublimeerd
  • wij hadden gesublimeerd
  • jullie hadden gesublimeerd
  • zij hadden gesublimeerd

Past perfect

  • I had purified
  • you had purified
  • he/she/it had purified
  • we had purified
  • you had purified
  • they had purified

Toekomende tijd I

  • ik zal sublimeren
  • jij zult sublimeren
  • hij/zij/het zal sublimeren
  • wij zullen sublimeren
  • jullie zullen sublimeren
  • zij zullen sublimeren

Future

  • I will purify
  • you will purify
  • he/she/it will purify
  • we will purify
  • you will purify
  • they will purify

Toekomende tijd II

  • ik zal gesublimeerd hebben
  • jij zult gesublimeerd hebben
  • hij/zij/het zal gesublimeerd hebben
  • wij zullen gesublimeerd hebben
  • jullie zullen gesublimeerd hebben
  • zij zullen gesublimeerd hebben

Future perfect

  • I will have purified
  • you will have purified
  • he/she/it will have purified
  • we will have purified
  • you will have purified
  • they will have purified

Conditionalis I

  • ik zou sublimeren
  • jij zou sublimeren
  • hij/zij/het zou sublimeren
  • wij zouden sublimeren
  • jullie zouden sublimeren
  • zij zouden sublimeren

Conditional present

  • I would purify
  • you would purify
  • he/she/it would purify
  • we would purify
  • you would purify
  • they would purify

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesublimeerd
  • jij zou hebben gesublimeerd
  • hij/zij/het zou hebben gesublimeerd
  • wij zouden hebben gesublimeerd
  • jullie zouden hebben gesublimeerd
  • zij zouden hebben gesublimeerd

Conditional perfect

  • I would have purified
  • you would have purified
  • he/she/it would have purified
  • we would have purified
  • you would have purified
  • they would have purified

Imperatief

  • jij sublimeer
  • jullie sublimeert

Imperative

  • you purify
  • you purify

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van sublimeren