Vervoeging van teren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik teer
  • jij teert
  • hij/zij/het teert
  • wij teren
  • jullie teren
  • zij teren

Present

  • I asphalt
  • you asphalt
  • he/she/it asphalts
  • we asphalt
  • you asphalt
  • they asphalt

Onvoltooid verleden tijd

  • ik teerde
  • jij teerde
  • hij/zij/het teerde
  • wij teerden
  • jullie teerden
  • zij teerden

Simple past

  • I asphalted
  • you asphalted
  • he/she/it asphalted
  • we asphalted
  • you asphalted
  • they asphalted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geteerd
  • jij hebt geteerd
  • hij/zij/het heeft geteerd
  • wij hebben geteerd
  • jullie hebben geteerd
  • zij hebben geteerd

Present perfect

  • I have asphalted
  • you have asphalted
  • he/she/it has asphalted
  • we have asphalted
  • you have asphalted
  • they have asphalted

Voltooid verleden tijd

  • ik had geteerd
  • jij had geteerd
  • hij/zij/het had geteerd
  • wij hadden geteerd
  • jullie hadden geteerd
  • zij hadden geteerd

Past perfect

  • I had asphalted
  • you had asphalted
  • he/she/it had asphalted
  • we had asphalted
  • you had asphalted
  • they had asphalted

Toekomende tijd I

  • ik zal teren
  • jij zult teren
  • hij/zij/het zal teren
  • wij zullen teren
  • jullie zullen teren
  • zij zullen teren

Future

  • I will asphalt
  • you will asphalt
  • he/she/it will asphalt
  • we will asphalt
  • you will asphalt
  • they will asphalt

Toekomende tijd II

  • ik zal geteerd hebben
  • jij zult geteerd hebben
  • hij/zij/het zal geteerd hebben
  • wij zullen geteerd hebben
  • jullie zullen geteerd hebben
  • zij zullen geteerd hebben

Future perfect

  • I will have asphalted
  • you will have asphalted
  • he/she/it will have asphalted
  • we will have asphalted
  • you will have asphalted
  • they will have asphalted

Conditionalis I

  • ik zou teren
  • jij zou teren
  • hij/zij/het zou teren
  • wij zouden teren
  • jullie zouden teren
  • zij zouden teren

Conditional present

  • I would asphalt
  • you would asphalt
  • he/she/it would asphalt
  • we would asphalt
  • you would asphalt
  • they would asphalt

Conditionalis II

  • ik zou hebben geteerd
  • jij zou hebben geteerd
  • hij/zij/het zou hebben geteerd
  • wij zouden hebben geteerd
  • jullie zouden hebben geteerd
  • zij zouden hebben geteerd

Conditional perfect

  • I would have asphalted
  • you would have asphalted
  • he/she/it would have asphalted
  • we would have asphalted
  • you would have asphalted
  • they would have asphalted

Imperatief

  • jij teer
  • jullie teert

Imperative

  • you asphalt
  • you asphalt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van teren