Vervoeging van terugkaatsen
Onbepaalde wijs (infinitief): terugkaatsen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kaats terug
- jij kaatst terug
- hij/zij/het kaatst terug
- wij kaatsen terug
- jullie kaatsen terug
- zij kaatsen terug
Present
- I reflect
- you reflect
- he/she/it reflects
- we reflect
- you reflect
- they reflect
Onvoltooid verleden tijd
- ik kaatste terug
- jij kaatste terug
- hij/zij/het kaatste terug
- wij kaatsten terug
- jullie kaatsten terug
- zij kaatsten terug
Simple past
- I reflected
- you reflected
- he/she/it reflected
- we reflected
- you reflected
- they reflected
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teruggekaatst
- jij hebt teruggekaatst
- hij/zij/het heeft teruggekaatst
- wij hebben teruggekaatst
- jullie hebben teruggekaatst
- zij hebben teruggekaatst
Present perfect
- I have reflected
- you have reflected
- he/she/it has reflected
- we have reflected
- you have reflected
- they have reflected
Voltooid verleden tijd
- ik had teruggekaatst
- jij had teruggekaatst
- hij/zij/het had teruggekaatst
- wij hadden teruggekaatst
- jullie hadden teruggekaatst
- zij hadden teruggekaatst
Past perfect
- I had reflected
- you had reflected
- he/she/it had reflected
- we had reflected
- you had reflected
- they had reflected
Toekomende tijd I
- ik zal terugkaatsen
- jij zult terugkaatsen
- hij/zij/het zal terugkaatsen
- wij zullen terugkaatsen
- jullie zullen terugkaatsen
- zij zullen terugkaatsen
Future
- I will reflect
- you will reflect
- he/she/it will reflect
- we will reflect
- you will reflect
- they will reflect
Toekomende tijd II
- ik zal teruggekaatst hebben
- jij zult teruggekaatst hebben
- hij/zij/het zal teruggekaatst hebben
- wij zullen teruggekaatst hebben
- jullie zullen teruggekaatst hebben
- zij zullen teruggekaatst hebben
Future perfect
- I will have reflected
- you will have reflected
- he/she/it will have reflected
- we will have reflected
- you will have reflected
- they will have reflected
Conditionalis I
- ik zou terugkaatsen
- jij zou terugkaatsen
- hij/zij/het zou terugkaatsen
- wij zouden terugkaatsen
- jullie zouden terugkaatsen
- zij zouden terugkaatsen
Conditional present
- I would reflect
- you would reflect
- he/she/it would reflect
- we would reflect
- you would reflect
- they would reflect
Conditionalis II
- ik zou hebben teruggekaatst
- jij zou hebben teruggekaatst
- hij/zij/het zou hebben teruggekaatst
- wij zouden hebben teruggekaatst
- jullie zouden hebben teruggekaatst
- zij zouden hebben teruggekaatst
Conditional perfect
- I would have reflected
- you would have reflected
- he/she/it would have reflected
- we would have reflected
- you would have reflected
- they would have reflected
Imperatief
- jij kaats terug
- jullie kaatst terug
Imperative
- you reflect
- you reflect