Vervoeging van tewerkstellen

Onbepaalde wijs (infinitief): tewerkstellen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stel tewerk
  • jij stelt tewerk
  • hij/zij/het stelt tewerk
  • wij stellen tewerk
  • jullie stellen tewerk
  • zij stellen tewerk

Present

  • I employ
  • you employ
  • he/she/it employs
  • we employ
  • you employ
  • they employ

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stelde tewerk
  • jij stelde tewerk
  • hij/zij/het stelde tewerk
  • wij stelden tewerk
  • jullie stelden tewerk
  • zij stelden tewerk

Simple past

  • I employed
  • you employed
  • he/she/it employed
  • we employed
  • you employed
  • they employed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb tewerkgesteld
  • jij hebt tewerkgesteld
  • hij/zij/het heeft tewerkgesteld
  • wij hebben tewerkgesteld
  • jullie hebben tewerkgesteld
  • zij hebben tewerkgesteld

Present perfect

  • I have employed
  • you have employed
  • he/she/it has employed
  • we have employed
  • you have employed
  • they have employed

Voltooid verleden tijd

  • ik had tewerkgesteld
  • jij had tewerkgesteld
  • hij/zij/het had tewerkgesteld
  • wij hadden tewerkgesteld
  • jullie hadden tewerkgesteld
  • zij hadden tewerkgesteld

Past perfect

  • I had employed
  • you had employed
  • he/she/it had employed
  • we had employed
  • you had employed
  • they had employed

Toekomende tijd I

  • ik zal tewerkstellen
  • jij zult tewerkstellen
  • hij/zij/het zal tewerkstellen
  • wij zullen tewerkstellen
  • jullie zullen tewerkstellen
  • zij zullen tewerkstellen

Future

  • I will employ
  • you will employ
  • he/she/it will employ
  • we will employ
  • you will employ
  • they will employ

Toekomende tijd II

  • ik zal tewerkgesteld hebben
  • jij zult tewerkgesteld hebben
  • hij/zij/het zal tewerkgesteld hebben
  • wij zullen tewerkgesteld hebben
  • jullie zullen tewerkgesteld hebben
  • zij zullen tewerkgesteld hebben

Future perfect

  • I will have employed
  • you will have employed
  • he/she/it will have employed
  • we will have employed
  • you will have employed
  • they will have employed

Conditionalis I

  • ik zou tewerkstellen
  • jij zou tewerkstellen
  • hij/zij/het zou tewerkstellen
  • wij zouden tewerkstellen
  • jullie zouden tewerkstellen
  • zij zouden tewerkstellen

Conditional present

  • I would employ
  • you would employ
  • he/she/it would employ
  • we would employ
  • you would employ
  • they would employ

Conditionalis II

  • ik zou hebben tewerkgesteld
  • jij zou hebben tewerkgesteld
  • hij/zij/het zou hebben tewerkgesteld
  • wij zouden hebben tewerkgesteld
  • jullie zouden hebben tewerkgesteld
  • zij zouden hebben tewerkgesteld

Conditional perfect

  • I would have employed
  • you would have employed
  • he/she/it would have employed
  • we would have employed
  • you would have employed
  • they would have employed

Imperatief

  • jij stel tewerk
  • jullie stelt tewerk

Imperative

  • you employ
  • you employ

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van tewerkstellen