Vervoeging van thuisbrengen
Onbepaalde wijs (infinitief): thuisbrengen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breng thuis
- jij brengt thuis
- hij/zij/het brengt thuis
- wij brengen thuis
- jullie brengen thuis
- zij brengen thuis
Present
- I recall
- you recall
- he/she/it recalls
- we recall
- you recall
- they recall
Onvoltooid verleden tijd
- ik bracht thuis
- jij bracht thuis
- hij/zij/het bracht thuis
- wij brachten thuis
- jullie brachten thuis
- zij brachten thuis
Simple past
- I recalled
- you recalled
- he/she/it recalled
- we recalled
- you recalled
- they recalled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb thuisgebracht
- jij hebt thuisgebracht
- hij/zij/het heeft thuisgebracht
- wij hebben thuisgebracht
- jullie hebben thuisgebracht
- zij hebben thuisgebracht
Present perfect
- I have recalled
- you have recalled
- he/she/it has recalled
- we have recalled
- you have recalled
- they have recalled
Voltooid verleden tijd
- ik had thuisgebracht
- jij had thuisgebracht
- hij/zij/het had thuisgebracht
- wij hadden thuisgebracht
- jullie hadden thuisgebracht
- zij hadden thuisgebracht
Past perfect
- I had recalled
- you had recalled
- he/she/it had recalled
- we had recalled
- you had recalled
- they had recalled
Toekomende tijd I
- ik zal thuisbrengen
- jij zult thuisbrengen
- hij/zij/het zal thuisbrengen
- wij zullen thuisbrengen
- jullie zullen thuisbrengen
- zij zullen thuisbrengen
Future
- I will recall
- you will recall
- he/she/it will recall
- we will recall
- you will recall
- they will recall
Toekomende tijd II
- ik zal thuisgebracht hebben
- jij zult thuisgebracht hebben
- hij/zij/het zal thuisgebracht hebben
- wij zullen thuisgebracht hebben
- jullie zullen thuisgebracht hebben
- zij zullen thuisgebracht hebben
Future perfect
- I will have recalled
- you will have recalled
- he/she/it will have recalled
- we will have recalled
- you will have recalled
- they will have recalled
Conditionalis I
- ik zou thuisbrengen
- jij zou thuisbrengen
- hij/zij/het zou thuisbrengen
- wij zouden thuisbrengen
- jullie zouden thuisbrengen
- zij zouden thuisbrengen
Conditional present
- I would recall
- you would recall
- he/she/it would recall
- we would recall
- you would recall
- they would recall
Conditionalis II
- ik zou hebben thuisgebracht
- jij zou hebben thuisgebracht
- hij/zij/het zou hebben thuisgebracht
- wij zouden hebben thuisgebracht
- jullie zouden hebben thuisgebracht
- zij zouden hebben thuisgebracht
Conditional perfect
- I would have recalled
- you would have recalled
- he/she/it would have recalled
- we would have recalled
- you would have recalled
- they would have recalled
Imperatief
- jij breng thuis
- jullie brengt thuis
Imperative
- you recall
- you recall