Vervoeging van tingelen
Onbepaalde wijs (infinitief): tingelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tingel
- jij tingelt
- hij/zij/het tingelt
- wij tingelen
- jullie tingelen
- zij tingelen
Present
- I clink
- you clink
- he/she/it clinks
- we clink
- you clink
- they clink
Onvoltooid verleden tijd
- ik tingelde
- jij tingelde
- hij/zij/het tingelde
- wij tingelden
- jullie tingelden
- zij tingelden
Simple past
- I clinked
- you clinked
- he/she/it clinked
- we clinked
- you clinked
- they clinked
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getingeld
- jij hebt getingeld
- hij/zij/het heeft getingeld
- wij hebben getingeld
- jullie hebben getingeld
- zij hebben getingeld
Present perfect
- I have clinked
- you have clinked
- he/she/it has clinked
- we have clinked
- you have clinked
- they have clinked
Voltooid verleden tijd
- ik had getingeld
- jij had getingeld
- hij/zij/het had getingeld
- wij hadden getingeld
- jullie hadden getingeld
- zij hadden getingeld
Past perfect
- I had clinked
- you had clinked
- he/she/it had clinked
- we had clinked
- you had clinked
- they had clinked
Toekomende tijd I
- ik zal tingelen
- jij zult tingelen
- hij/zij/het zal tingelen
- wij zullen tingelen
- jullie zullen tingelen
- zij zullen tingelen
Future
- I will clink
- you will clink
- he/she/it will clink
- we will clink
- you will clink
- they will clink
Toekomende tijd II
- ik zal getingeld hebben
- jij zult getingeld hebben
- hij/zij/het zal getingeld hebben
- wij zullen getingeld hebben
- jullie zullen getingeld hebben
- zij zullen getingeld hebben
Future perfect
- I will have clinked
- you will have clinked
- he/she/it will have clinked
- we will have clinked
- you will have clinked
- they will have clinked
Conditionalis I
- ik zou tingelen
- jij zou tingelen
- hij/zij/het zou tingelen
- wij zouden tingelen
- jullie zouden tingelen
- zij zouden tingelen
Conditional present
- I would clink
- you would clink
- he/she/it would clink
- we would clink
- you would clink
- they would clink
Conditionalis II
- ik zou hebben getingeld
- jij zou hebben getingeld
- hij/zij/het zou hebben getingeld
- wij zouden hebben getingeld
- jullie zouden hebben getingeld
- zij zouden hebben getingeld
Conditional perfect
- I would have clinked
- you would have clinked
- he/she/it would have clinked
- we would have clinked
- you would have clinked
- they would have clinked
Imperatief
- jij tingel
- jullie tingelt
Imperative
- you clink
- you clink