Vervoeging van uithoesten

Onbepaalde wijs (infinitief): uithoesten

Vertaling: to cough

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hoest uit
  • jij hoest uit
  • hij/zij/het hoest uit
  • wij hoesten uit
  • jullie hoesten uit
  • zij hoesten uit

Present

  • I cough
  • you cough
  • he/she/it coughs
  • we cough
  • you cough
  • they cough

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hoestte uit
  • jij hoestte uit
  • hij/zij/het hoestte uit
  • wij hoestten uit
  • jullie hoestten uit
  • zij hoestten uit

Simple past

  • I coughed
  • you coughed
  • he/she/it coughed
  • we coughed
  • you coughed
  • they coughed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgehoest
  • jij hebt uitgehoest
  • hij/zij/het heeft uitgehoest
  • wij hebben uitgehoest
  • jullie hebben uitgehoest
  • zij hebben uitgehoest

Present perfect

  • I have coughed
  • you have coughed
  • he/she/it has coughed
  • we have coughed
  • you have coughed
  • they have coughed

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgehoest
  • jij had uitgehoest
  • hij/zij/het had uitgehoest
  • wij hadden uitgehoest
  • jullie hadden uitgehoest
  • zij hadden uitgehoest

Past perfect

  • I had coughed
  • you had coughed
  • he/she/it had coughed
  • we had coughed
  • you had coughed
  • they had coughed

Toekomende tijd I

  • ik zal uithoesten
  • jij zult uithoesten
  • hij/zij/het zal uithoesten
  • wij zullen uithoesten
  • jullie zullen uithoesten
  • zij zullen uithoesten

Future

  • I will cough
  • you will cough
  • he/she/it will cough
  • we will cough
  • you will cough
  • they will cough

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgehoest hebben
  • jij zult uitgehoest hebben
  • hij/zij/het zal uitgehoest hebben
  • wij zullen uitgehoest hebben
  • jullie zullen uitgehoest hebben
  • zij zullen uitgehoest hebben

Future perfect

  • I will have coughed
  • you will have coughed
  • he/she/it will have coughed
  • we will have coughed
  • you will have coughed
  • they will have coughed

Conditionalis I

  • ik zou uithoesten
  • jij zou uithoesten
  • hij/zij/het zou uithoesten
  • wij zouden uithoesten
  • jullie zouden uithoesten
  • zij zouden uithoesten

Conditional present

  • I would cough
  • you would cough
  • he/she/it would cough
  • we would cough
  • you would cough
  • they would cough

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgehoest
  • jij zou hebben uitgehoest
  • hij/zij/het zou hebben uitgehoest
  • wij zouden hebben uitgehoest
  • jullie zouden hebben uitgehoest
  • zij zouden hebben uitgehoest

Conditional perfect

  • I would have coughed
  • you would have coughed
  • he/she/it would have coughed
  • we would have coughed
  • you would have coughed
  • they would have coughed

Imperatief

  • jij hoest uit
  • jullie hoest uit

Imperative

  • you cough
  • you cough