Vervoeging van uitjouwen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik jouw uit
  • jij jouwt uit
  • hij/zij/het jouwt uit
  • wij jouwen uit
  • jullie jouwen uit
  • zij jouwen uit

Present

  • I abuse
  • you abuse
  • he/she/it abuses
  • we abuse
  • you abuse
  • they abuse

Onvoltooid verleden tijd

  • ik jouwde uit
  • jij jouwde uit
  • hij/zij/het jouwde uit
  • wij jouwden uit
  • jullie jouwden uit
  • zij jouwden uit

Simple past

  • I abused
  • you abused
  • he/she/it abused
  • we abused
  • you abused
  • they abused

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgejouwd
  • jij hebt uitgejouwd
  • hij/zij/het heeft uitgejouwd
  • wij hebben uitgejouwd
  • jullie hebben uitgejouwd
  • zij hebben uitgejouwd

Present perfect

  • I have abused
  • you have abused
  • he/she/it has abused
  • we have abused
  • you have abused
  • they have abused

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgejouwd
  • jij had uitgejouwd
  • hij/zij/het had uitgejouwd
  • wij hadden uitgejouwd
  • jullie hadden uitgejouwd
  • zij hadden uitgejouwd

Past perfect

  • I had abused
  • you had abused
  • he/she/it had abused
  • we had abused
  • you had abused
  • they had abused

Toekomende tijd I

  • ik zal uitjouwen
  • jij zult uitjouwen
  • hij/zij/het zal uitjouwen
  • wij zullen uitjouwen
  • jullie zullen uitjouwen
  • zij zullen uitjouwen

Future

  • I will abuse
  • you will abuse
  • he/she/it will abuse
  • we will abuse
  • you will abuse
  • they will abuse

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgejouwd hebben
  • jij zult uitgejouwd hebben
  • hij/zij/het zal uitgejouwd hebben
  • wij zullen uitgejouwd hebben
  • jullie zullen uitgejouwd hebben
  • zij zullen uitgejouwd hebben

Future perfect

  • I will have abused
  • you will have abused
  • he/she/it will have abused
  • we will have abused
  • you will have abused
  • they will have abused

Conditionalis I

  • ik zou uitjouwen
  • jij zou uitjouwen
  • hij/zij/het zou uitjouwen
  • wij zouden uitjouwen
  • jullie zouden uitjouwen
  • zij zouden uitjouwen

Conditional present

  • I would abuse
  • you would abuse
  • he/she/it would abuse
  • we would abuse
  • you would abuse
  • they would abuse

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgejouwd
  • jij zou hebben uitgejouwd
  • hij/zij/het zou hebben uitgejouwd
  • wij zouden hebben uitgejouwd
  • jullie zouden hebben uitgejouwd
  • zij zouden hebben uitgejouwd

Conditional perfect

  • I would have abused
  • you would have abused
  • he/she/it would have abused
  • we would have abused
  • you would have abused
  • they would have abused

Imperatief

  • jij jouw uit
  • jullie jouwt uit

Imperative

  • you abuse
  • you abuse

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitjouwen