Vervoeging van uitlachen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitlachen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lach uit
- jij lacht uit
- hij/zij/het lacht uit
- wij lachen uit
- jullie lachen uit
- zij lachen uit
Present
- I deride
- you deride
- he/she/it derides
- we deride
- you deride
- they deride
Onvoltooid verleden tijd
- ik lachte uit
- jij lachte uit
- hij/zij/het lachte uit
- wij lachten uit
- jullie lachten uit
- zij lachten uit
Simple past
- I derided
- you derided
- he/she/it derided
- we derided
- you derided
- they derided
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgelachen
- jij hebt uitgelachen
- hij/zij/het heeft uitgelachen
- wij hebben uitgelachen
- jullie hebben uitgelachen
- zij hebben uitgelachen
Present perfect
- I have derided
- you have derided
- he/she/it has derided
- we have derided
- you have derided
- they have derided
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgelachen
- jij had uitgelachen
- hij/zij/het had uitgelachen
- wij hadden uitgelachen
- jullie hadden uitgelachen
- zij hadden uitgelachen
Past perfect
- I had derided
- you had derided
- he/she/it had derided
- we had derided
- you had derided
- they had derided
Toekomende tijd I
- ik zal uitlachen
- jij zult uitlachen
- hij/zij/het zal uitlachen
- wij zullen uitlachen
- jullie zullen uitlachen
- zij zullen uitlachen
Future
- I will deride
- you will deride
- he/she/it will deride
- we will deride
- you will deride
- they will deride
Toekomende tijd II
- ik zal uitgelachen hebben
- jij zult uitgelachen hebben
- hij/zij/het zal uitgelachen hebben
- wij zullen uitgelachen hebben
- jullie zullen uitgelachen hebben
- zij zullen uitgelachen hebben
Future perfect
- I will have derided
- you will have derided
- he/she/it will have derided
- we will have derided
- you will have derided
- they will have derided
Conditionalis I
- ik zou uitlachen
- jij zou uitlachen
- hij/zij/het zou uitlachen
- wij zouden uitlachen
- jullie zouden uitlachen
- zij zouden uitlachen
Conditional present
- I would deride
- you would deride
- he/she/it would deride
- we would deride
- you would deride
- they would deride
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgelachen
- jij zou hebben uitgelachen
- hij/zij/het zou hebben uitgelachen
- wij zouden hebben uitgelachen
- jullie zouden hebben uitgelachen
- zij zouden hebben uitgelachen
Conditional perfect
- I would have derided
- you would have derided
- he/she/it would have derided
- we would have derided
- you would have derided
- they would have derided
Imperatief
- jij lach uit
- jullie lacht uit
Imperative
- you deride
- you deride