Vervoeging van uitluiden
Onbepaalde wijs (infinitief): uitluiden
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik luid uit
- jij luidt uit
- hij/zij/het luidt uit
- wij luiden uit
- jullie luiden uit
- zij luiden uit
Present
- I fathom
- you fathom
- he/she/it fathoms
- we fathom
- you fathom
- they fathom
Onvoltooid verleden tijd
- ik luidde uit
- jij luidde uit
- hij/zij/het luidde uit
- wij luidden uit
- jullie luidden uit
- zij luidden uit
Simple past
- I fathomed
- you fathomed
- he/she/it fathomed
- we fathomed
- you fathomed
- they fathomed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgeluid
- jij hebt uitgeluid
- hij/zij/het heeft uitgeluid
- wij hebben uitgeluid
- jullie hebben uitgeluid
- zij hebben uitgeluid
Present perfect
- I have fathomed
- you have fathomed
- he/she/it has fathomed
- we have fathomed
- you have fathomed
- they have fathomed
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgeluid
- jij had uitgeluid
- hij/zij/het had uitgeluid
- wij hadden uitgeluid
- jullie hadden uitgeluid
- zij hadden uitgeluid
Past perfect
- I had fathomed
- you had fathomed
- he/she/it had fathomed
- we had fathomed
- you had fathomed
- they had fathomed
Toekomende tijd I
- ik zal uitluiden
- jij zult uitluiden
- hij/zij/het zal uitluiden
- wij zullen uitluiden
- jullie zullen uitluiden
- zij zullen uitluiden
Future
- I will fathom
- you will fathom
- he/she/it will fathom
- we will fathom
- you will fathom
- they will fathom
Toekomende tijd II
- ik zal uitgeluid hebben
- jij zult uitgeluid hebben
- hij/zij/het zal uitgeluid hebben
- wij zullen uitgeluid hebben
- jullie zullen uitgeluid hebben
- zij zullen uitgeluid hebben
Future perfect
- I will have fathomed
- you will have fathomed
- he/she/it will have fathomed
- we will have fathomed
- you will have fathomed
- they will have fathomed
Conditionalis I
- ik zou uitluiden
- jij zou uitluiden
- hij/zij/het zou uitluiden
- wij zouden uitluiden
- jullie zouden uitluiden
- zij zouden uitluiden
Conditional present
- I would fathom
- you would fathom
- he/she/it would fathom
- we would fathom
- you would fathom
- they would fathom
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgeluid
- jij zou hebben uitgeluid
- hij/zij/het zou hebben uitgeluid
- wij zouden hebben uitgeluid
- jullie zouden hebben uitgeluid
- zij zouden hebben uitgeluid
Conditional perfect
- I would have fathomed
- you would have fathomed
- he/she/it would have fathomed
- we would have fathomed
- you would have fathomed
- they would have fathomed
Imperatief
- jij luid uit
- jullie luidt uit
Imperative
- you fathom
- you fathom