Vervoeging van verbitteren
Onbepaalde wijs (infinitief): verbitteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verbitter
- jij verbittert
- hij/zij/het verbittert
- wij verbitteren
- jullie verbitteren
- zij verbitteren
Present
- I acerbate
- you acerbate
- he/she/it acerbates
- we acerbate
- you acerbate
- they acerbate
Onvoltooid verleden tijd
- ik verbitterde
- jij verbitterde
- hij/zij/het verbitterde
- wij verbitterden
- jullie verbitterden
- zij verbitterden
Simple past
- I acerbated
- you acerbated
- he/she/it acerbated
- we acerbated
- you acerbated
- they acerbated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verbitterd
- jij hebt verbitterd
- hij/zij/het heeft verbitterd
- wij hebben verbitterd
- jullie hebben verbitterd
- zij hebben verbitterd
Present perfect
- I have acerbated
- you have acerbated
- he/she/it has acerbated
- we have acerbated
- you have acerbated
- they have acerbated
Voltooid verleden tijd
- ik had verbitterd
- jij had verbitterd
- hij/zij/het had verbitterd
- wij hadden verbitterd
- jullie hadden verbitterd
- zij hadden verbitterd
Past perfect
- I had acerbated
- you had acerbated
- he/she/it had acerbated
- we had acerbated
- you had acerbated
- they had acerbated
Toekomende tijd I
- ik zal verbitteren
- jij zult verbitteren
- hij/zij/het zal verbitteren
- wij zullen verbitteren
- jullie zullen verbitteren
- zij zullen verbitteren
Future
- I will acerbate
- you will acerbate
- he/she/it will acerbate
- we will acerbate
- you will acerbate
- they will acerbate
Toekomende tijd II
- ik zal verbitterd hebben
- jij zult verbitterd hebben
- hij/zij/het zal verbitterd hebben
- wij zullen verbitterd hebben
- jullie zullen verbitterd hebben
- zij zullen verbitterd hebben
Future perfect
- I will have acerbated
- you will have acerbated
- he/she/it will have acerbated
- we will have acerbated
- you will have acerbated
- they will have acerbated
Conditionalis I
- ik zou verbitteren
- jij zou verbitteren
- hij/zij/het zou verbitteren
- wij zouden verbitteren
- jullie zouden verbitteren
- zij zouden verbitteren
Conditional present
- I would acerbate
- you would acerbate
- he/she/it would acerbate
- we would acerbate
- you would acerbate
- they would acerbate
Conditionalis II
- ik zou hebben verbitterd
- jij zou hebben verbitterd
- hij/zij/het zou hebben verbitterd
- wij zouden hebben verbitterd
- jullie zouden hebben verbitterd
- zij zouden hebben verbitterd
Conditional perfect
- I would have acerbated
- you would have acerbated
- he/she/it would have acerbated
- we would have acerbated
- you would have acerbated
- they would have acerbated
Imperatief
- jij verbitter
- jullie verbittert
Imperative
- you acerbate
- you acerbate