Vervoeging van verblijden

Onbepaalde wijs (infinitief): verblijden

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verblijd
  • jij verblijdt
  • hij/zij/het verblijdt
  • wij verblijden
  • jullie verblijden
  • zij verblijden

Present

  • I delight
  • you delight
  • he/she/it delights
  • we delight
  • you delight
  • they delight

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verblijdde
  • jij verblijdde
  • hij/zij/het verblijdde
  • wij verblijdden
  • jullie verblijdden
  • zij verblijdden

Simple past

  • I delighted
  • you delighted
  • he/she/it delighted
  • we delighted
  • you delighted
  • they delighted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verblijd
  • jij hebt verblijd
  • hij/zij/het heeft verblijd
  • wij hebben verblijd
  • jullie hebben verblijd
  • zij hebben verblijd

Present perfect

  • I have delighted
  • you have delighted
  • he/she/it has delighted
  • we have delighted
  • you have delighted
  • they have delighted

Voltooid verleden tijd

  • ik had verblijd
  • jij had verblijd
  • hij/zij/het had verblijd
  • wij hadden verblijd
  • jullie hadden verblijd
  • zij hadden verblijd

Past perfect

  • I had delighted
  • you had delighted
  • he/she/it had delighted
  • we had delighted
  • you had delighted
  • they had delighted

Toekomende tijd I

  • ik zal verblijden
  • jij zult verblijden
  • hij/zij/het zal verblijden
  • wij zullen verblijden
  • jullie zullen verblijden
  • zij zullen verblijden

Future

  • I will delight
  • you will delight
  • he/she/it will delight
  • we will delight
  • you will delight
  • they will delight

Toekomende tijd II

  • ik zal verblijd hebben
  • jij zult verblijd hebben
  • hij/zij/het zal verblijd hebben
  • wij zullen verblijd hebben
  • jullie zullen verblijd hebben
  • zij zullen verblijd hebben

Future perfect

  • I will have delighted
  • you will have delighted
  • he/she/it will have delighted
  • we will have delighted
  • you will have delighted
  • they will have delighted

Conditionalis I

  • ik zou verblijden
  • jij zou verblijden
  • hij/zij/het zou verblijden
  • wij zouden verblijden
  • jullie zouden verblijden
  • zij zouden verblijden

Conditional present

  • I would delight
  • you would delight
  • he/she/it would delight
  • we would delight
  • you would delight
  • they would delight

Conditionalis II

  • ik zou hebben verblijd
  • jij zou hebben verblijd
  • hij/zij/het zou hebben verblijd
  • wij zouden hebben verblijd
  • jullie zouden hebben verblijd
  • zij zouden hebben verblijd

Conditional perfect

  • I would have delighted
  • you would have delighted
  • he/she/it would have delighted
  • we would have delighted
  • you would have delighted
  • they would have delighted

Imperatief

  • jij verblijd
  • jullie verblijdt

Imperative

  • you delight
  • you delight

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verblijden