Vervoeging van verbloemen

Onbepaalde wijs (infinitief): verbloemen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verbloem
  • jij verbloemt
  • hij/zij/het verbloemt
  • wij verbloemen
  • jullie verbloemen
  • zij verbloemen

Present

  • I mask
  • you mask
  • he/she/it masks
  • we mask
  • you mask
  • they mask

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verbloemde
  • jij verbloemde
  • hij/zij/het verbloemde
  • wij verbloemden
  • jullie verbloemden
  • zij verbloemden

Simple past

  • I masked
  • you masked
  • he/she/it masked
  • we masked
  • you masked
  • they masked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verbloemd
  • jij hebt verbloemd
  • hij/zij/het heeft verbloemd
  • wij hebben verbloemd
  • jullie hebben verbloemd
  • zij hebben verbloemd

Present perfect

  • I have masked
  • you have masked
  • he/she/it has masked
  • we have masked
  • you have masked
  • they have masked

Voltooid verleden tijd

  • ik had verbloemd
  • jij had verbloemd
  • hij/zij/het had verbloemd
  • wij hadden verbloemd
  • jullie hadden verbloemd
  • zij hadden verbloemd

Past perfect

  • I had masked
  • you had masked
  • he/she/it had masked
  • we had masked
  • you had masked
  • they had masked

Toekomende tijd I

  • ik zal verbloemen
  • jij zult verbloemen
  • hij/zij/het zal verbloemen
  • wij zullen verbloemen
  • jullie zullen verbloemen
  • zij zullen verbloemen

Future

  • I will mask
  • you will mask
  • he/she/it will mask
  • we will mask
  • you will mask
  • they will mask

Toekomende tijd II

  • ik zal verbloemd hebben
  • jij zult verbloemd hebben
  • hij/zij/het zal verbloemd hebben
  • wij zullen verbloemd hebben
  • jullie zullen verbloemd hebben
  • zij zullen verbloemd hebben

Future perfect

  • I will have masked
  • you will have masked
  • he/she/it will have masked
  • we will have masked
  • you will have masked
  • they will have masked

Conditionalis I

  • ik zou verbloemen
  • jij zou verbloemen
  • hij/zij/het zou verbloemen
  • wij zouden verbloemen
  • jullie zouden verbloemen
  • zij zouden verbloemen

Conditional present

  • I would mask
  • you would mask
  • he/she/it would mask
  • we would mask
  • you would mask
  • they would mask

Conditionalis II

  • ik zou hebben verbloemd
  • jij zou hebben verbloemd
  • hij/zij/het zou hebben verbloemd
  • wij zouden hebben verbloemd
  • jullie zouden hebben verbloemd
  • zij zouden hebben verbloemd

Conditional perfect

  • I would have masked
  • you would have masked
  • he/she/it would have masked
  • we would have masked
  • you would have masked
  • they would have masked

Imperatief

  • jij verbloem
  • jullie verbloemt

Imperative

  • you mask
  • you mask