Vervoeging van vergiftigen

Onbepaalde wijs (infinitief): vergiftigen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vergiftig
  • jij vergiftigt
  • hij/zij/het vergiftigt
  • wij vergiftigen
  • jullie vergiftigen
  • zij vergiftigen

Present

  • I poison
  • you poison
  • he/she/it poisons
  • we poison
  • you poison
  • they poison

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vergiftigde
  • jij vergiftigde
  • hij/zij/het vergiftigde
  • wij vergiftigden
  • jullie vergiftigden
  • zij vergiftigden

Simple past

  • I poisoned
  • you poisoned
  • he/she/it poisoned
  • we poisoned
  • you poisoned
  • they poisoned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vergiftigd
  • jij hebt vergiftigd
  • hij/zij/het heeft vergiftigd
  • wij hebben vergiftigd
  • jullie hebben vergiftigd
  • zij hebben vergiftigd

Present perfect

  • I have poisoned
  • you have poisoned
  • he/she/it has poisoned
  • we have poisoned
  • you have poisoned
  • they have poisoned

Voltooid verleden tijd

  • ik had vergiftigd
  • jij had vergiftigd
  • hij/zij/het had vergiftigd
  • wij hadden vergiftigd
  • jullie hadden vergiftigd
  • zij hadden vergiftigd

Past perfect

  • I had poisoned
  • you had poisoned
  • he/she/it had poisoned
  • we had poisoned
  • you had poisoned
  • they had poisoned

Toekomende tijd I

  • ik zal vergiftigen
  • jij zult vergiftigen
  • hij/zij/het zal vergiftigen
  • wij zullen vergiftigen
  • jullie zullen vergiftigen
  • zij zullen vergiftigen

Future

  • I will poison
  • you will poison
  • he/she/it will poison
  • we will poison
  • you will poison
  • they will poison

Toekomende tijd II

  • ik zal vergiftigd hebben
  • jij zult vergiftigd hebben
  • hij/zij/het zal vergiftigd hebben
  • wij zullen vergiftigd hebben
  • jullie zullen vergiftigd hebben
  • zij zullen vergiftigd hebben

Future perfect

  • I will have poisoned
  • you will have poisoned
  • he/she/it will have poisoned
  • we will have poisoned
  • you will have poisoned
  • they will have poisoned

Conditionalis I

  • ik zou vergiftigen
  • jij zou vergiftigen
  • hij/zij/het zou vergiftigen
  • wij zouden vergiftigen
  • jullie zouden vergiftigen
  • zij zouden vergiftigen

Conditional present

  • I would poison
  • you would poison
  • he/she/it would poison
  • we would poison
  • you would poison
  • they would poison

Conditionalis II

  • ik zou hebben vergiftigd
  • jij zou hebben vergiftigd
  • hij/zij/het zou hebben vergiftigd
  • wij zouden hebben vergiftigd
  • jullie zouden hebben vergiftigd
  • zij zouden hebben vergiftigd

Conditional perfect

  • I would have poisoned
  • you would have poisoned
  • he/she/it would have poisoned
  • we would have poisoned
  • you would have poisoned
  • they would have poisoned

Imperatief

  • jij vergiftig
  • jullie vergiftigt

Imperative

  • you poison
  • you poison

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vergiftigen