Vervoeging van verkrampen

Onbepaalde wijs (infinitief): verkrampen

Vertaling: to convulse

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verkramp
  • jij verkrampt
  • hij/zij/het verkrampt
  • wij verkrampen
  • jullie verkrampen
  • zij verkrampen

Present

  • I convulse
  • you convulse
  • he/she/it convulses
  • we convulse
  • you convulse
  • they convulse

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verkrampte
  • jij verkrampte
  • hij/zij/het verkrampte
  • wij verkrampten
  • jullie verkrampten
  • zij verkrampten

Simple past

  • I convulsed
  • you convulsed
  • he/she/it convulsed
  • we convulsed
  • you convulsed
  • they convulsed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verkrampt
  • jij hebt verkrampt
  • hij/zij/het heeft verkrampt
  • wij hebben verkrampt
  • jullie hebben verkrampt
  • zij hebben verkrampt

Present perfect

  • I have convulsed
  • you have convulsed
  • he/she/it has convulsed
  • we have convulsed
  • you have convulsed
  • they have convulsed

Voltooid verleden tijd

  • ik had verkrampt
  • jij had verkrampt
  • hij/zij/het had verkrampt
  • wij hadden verkrampt
  • jullie hadden verkrampt
  • zij hadden verkrampt

Past perfect

  • I had convulsed
  • you had convulsed
  • he/she/it had convulsed
  • we had convulsed
  • you had convulsed
  • they had convulsed

Toekomende tijd I

  • ik zal verkrampen
  • jij zult verkrampen
  • hij/zij/het zal verkrampen
  • wij zullen verkrampen
  • jullie zullen verkrampen
  • zij zullen verkrampen

Future

  • I will convulse
  • you will convulse
  • he/she/it will convulse
  • we will convulse
  • you will convulse
  • they will convulse

Toekomende tijd II

  • ik zal verkrampt hebben
  • jij zult verkrampt hebben
  • hij/zij/het zal verkrampt hebben
  • wij zullen verkrampt hebben
  • jullie zullen verkrampt hebben
  • zij zullen verkrampt hebben

Future perfect

  • I will have convulsed
  • you will have convulsed
  • he/she/it will have convulsed
  • we will have convulsed
  • you will have convulsed
  • they will have convulsed

Conditionalis I

  • ik zou verkrampen
  • jij zou verkrampen
  • hij/zij/het zou verkrampen
  • wij zouden verkrampen
  • jullie zouden verkrampen
  • zij zouden verkrampen

Conditional present

  • I would convulse
  • you would convulse
  • he/she/it would convulse
  • we would convulse
  • you would convulse
  • they would convulse

Conditionalis II

  • ik zou hebben verkrampt
  • jij zou hebben verkrampt
  • hij/zij/het zou hebben verkrampt
  • wij zouden hebben verkrampt
  • jullie zouden hebben verkrampt
  • zij zouden hebben verkrampt

Conditional perfect

  • I would have convulsed
  • you would have convulsed
  • he/she/it would have convulsed
  • we would have convulsed
  • you would have convulsed
  • they would have convulsed

Imperatief

  • jij verkramp
  • jullie verkrampt

Imperative

  • you convulse
  • you convulse