Vervoeging van verlakken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verlak
  • jij verlakt
  • hij/zij/het verlakt
  • wij verlakken
  • jullie verlakken
  • zij verlakken

Present

  • I lacquer
  • you lacquer
  • he/she/it lacquers
  • we lacquer
  • you lacquer
  • they lacquer

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verlakte
  • jij verlakte
  • hij/zij/het verlakte
  • wij verlakten
  • jullie verlakten
  • zij verlakten

Simple past

  • I lacquered
  • you lacquered
  • he/she/it lacquered
  • we lacquered
  • you lacquered
  • they lacquered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verlakt
  • jij hebt verlakt
  • hij/zij/het heeft verlakt
  • wij hebben verlakt
  • jullie hebben verlakt
  • zij hebben verlakt

Present perfect

  • I have lacquered
  • you have lacquered
  • he/she/it has lacquered
  • we have lacquered
  • you have lacquered
  • they have lacquered

Voltooid verleden tijd

  • ik had verlakt
  • jij had verlakt
  • hij/zij/het had verlakt
  • wij hadden verlakt
  • jullie hadden verlakt
  • zij hadden verlakt

Past perfect

  • I had lacquered
  • you had lacquered
  • he/she/it had lacquered
  • we had lacquered
  • you had lacquered
  • they had lacquered

Toekomende tijd I

  • ik zal verlakken
  • jij zult verlakken
  • hij/zij/het zal verlakken
  • wij zullen verlakken
  • jullie zullen verlakken
  • zij zullen verlakken

Future

  • I will lacquer
  • you will lacquer
  • he/she/it will lacquer
  • we will lacquer
  • you will lacquer
  • they will lacquer

Toekomende tijd II

  • ik zal verlakt hebben
  • jij zult verlakt hebben
  • hij/zij/het zal verlakt hebben
  • wij zullen verlakt hebben
  • jullie zullen verlakt hebben
  • zij zullen verlakt hebben

Future perfect

  • I will have lacquered
  • you will have lacquered
  • he/she/it will have lacquered
  • we will have lacquered
  • you will have lacquered
  • they will have lacquered

Conditionalis I

  • ik zou verlakken
  • jij zou verlakken
  • hij/zij/het zou verlakken
  • wij zouden verlakken
  • jullie zouden verlakken
  • zij zouden verlakken

Conditional present

  • I would lacquer
  • you would lacquer
  • he/she/it would lacquer
  • we would lacquer
  • you would lacquer
  • they would lacquer

Conditionalis II

  • ik zou hebben verlakt
  • jij zou hebben verlakt
  • hij/zij/het zou hebben verlakt
  • wij zouden hebben verlakt
  • jullie zouden hebben verlakt
  • zij zouden hebben verlakt

Conditional perfect

  • I would have lacquered
  • you would have lacquered
  • he/she/it would have lacquered
  • we would have lacquered
  • you would have lacquered
  • they would have lacquered

Imperatief

  • jij verlak
  • jullie verlakt

Imperative

  • you lacquer
  • you lacquer