Vervoeging van verloten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verloot
  • jij verloot
  • hij/zij/het verloot
  • wij verloten
  • jullie verloten
  • zij verloten

Present

  • I raffle
  • you raffle
  • he/she/it raffles
  • we raffle
  • you raffle
  • they raffle

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verlootte
  • jij verlootte
  • hij/zij/het verlootte
  • wij verlootten
  • jullie verlootten
  • zij verlootten

Simple past

  • I raffled
  • you raffled
  • he/she/it raffled
  • we raffled
  • you raffled
  • they raffled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verloot
  • jij hebt verloot
  • hij/zij/het heeft verloot
  • wij hebben verloot
  • jullie hebben verloot
  • zij hebben verloot

Present perfect

  • I have raffled
  • you have raffled
  • he/she/it has raffled
  • we have raffled
  • you have raffled
  • they have raffled

Voltooid verleden tijd

  • ik had verloot
  • jij had verloot
  • hij/zij/het had verloot
  • wij hadden verloot
  • jullie hadden verloot
  • zij hadden verloot

Past perfect

  • I had raffled
  • you had raffled
  • he/she/it had raffled
  • we had raffled
  • you had raffled
  • they had raffled

Toekomende tijd I

  • ik zal verloten
  • jij zult verloten
  • hij/zij/het zal verloten
  • wij zullen verloten
  • jullie zullen verloten
  • zij zullen verloten

Future

  • I will raffle
  • you will raffle
  • he/she/it will raffle
  • we will raffle
  • you will raffle
  • they will raffle

Toekomende tijd II

  • ik zal verloot hebben
  • jij zult verloot hebben
  • hij/zij/het zal verloot hebben
  • wij zullen verloot hebben
  • jullie zullen verloot hebben
  • zij zullen verloot hebben

Future perfect

  • I will have raffled
  • you will have raffled
  • he/she/it will have raffled
  • we will have raffled
  • you will have raffled
  • they will have raffled

Conditionalis I

  • ik zou verloten
  • jij zou verloten
  • hij/zij/het zou verloten
  • wij zouden verloten
  • jullie zouden verloten
  • zij zouden verloten

Conditional present

  • I would raffle
  • you would raffle
  • he/she/it would raffle
  • we would raffle
  • you would raffle
  • they would raffle

Conditionalis II

  • ik zou hebben verloot
  • jij zou hebben verloot
  • hij/zij/het zou hebben verloot
  • wij zouden hebben verloot
  • jullie zouden hebben verloot
  • zij zouden hebben verloot

Conditional perfect

  • I would have raffled
  • you would have raffled
  • he/she/it would have raffled
  • we would have raffled
  • you would have raffled
  • they would have raffled

Imperatief

  • jij verloot
  • jullie verloot

Imperative

  • you raffle
  • you raffle

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verloten