Vervoeging van verplichten

Onbepaalde wijs (infinitief): verplichten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verplicht
  • jij verplicht
  • hij/zij/het verplicht
  • wij verplichten
  • jullie verplichten
  • zij verplichten

Present

  • I oblige
  • you oblige
  • he/she/it obliges
  • we oblige
  • you oblige
  • they oblige

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verplichtte
  • jij verplichtte
  • hij/zij/het verplichtte
  • wij verplichtten
  • jullie verplichtten
  • zij verplichtten

Simple past

  • I obliged
  • you obliged
  • he/she/it obliged
  • we obliged
  • you obliged
  • they obliged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verplicht
  • jij hebt verplicht
  • hij/zij/het heeft verplicht
  • wij hebben verplicht
  • jullie hebben verplicht
  • zij hebben verplicht

Present perfect

  • I have obliged
  • you have obliged
  • he/she/it has obliged
  • we have obliged
  • you have obliged
  • they have obliged

Voltooid verleden tijd

  • ik had verplicht
  • jij had verplicht
  • hij/zij/het had verplicht
  • wij hadden verplicht
  • jullie hadden verplicht
  • zij hadden verplicht

Past perfect

  • I had obliged
  • you had obliged
  • he/she/it had obliged
  • we had obliged
  • you had obliged
  • they had obliged

Toekomende tijd I

  • ik zal verplichten
  • jij zult verplichten
  • hij/zij/het zal verplichten
  • wij zullen verplichten
  • jullie zullen verplichten
  • zij zullen verplichten

Future

  • I will oblige
  • you will oblige
  • he/she/it will oblige
  • we will oblige
  • you will oblige
  • they will oblige

Toekomende tijd II

  • ik zal verplicht hebben
  • jij zult verplicht hebben
  • hij/zij/het zal verplicht hebben
  • wij zullen verplicht hebben
  • jullie zullen verplicht hebben
  • zij zullen verplicht hebben

Future perfect

  • I will have obliged
  • you will have obliged
  • he/she/it will have obliged
  • we will have obliged
  • you will have obliged
  • they will have obliged

Conditionalis I

  • ik zou verplichten
  • jij zou verplichten
  • hij/zij/het zou verplichten
  • wij zouden verplichten
  • jullie zouden verplichten
  • zij zouden verplichten

Conditional present

  • I would oblige
  • you would oblige
  • he/she/it would oblige
  • we would oblige
  • you would oblige
  • they would oblige

Conditionalis II

  • ik zou hebben verplicht
  • jij zou hebben verplicht
  • hij/zij/het zou hebben verplicht
  • wij zouden hebben verplicht
  • jullie zouden hebben verplicht
  • zij zouden hebben verplicht

Conditional perfect

  • I would have obliged
  • you would have obliged
  • he/she/it would have obliged
  • we would have obliged
  • you would have obliged
  • they would have obliged

Imperatief

  • jij verplicht
  • jullie verplicht

Imperative

  • you oblige
  • you oblige

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van verplichten