Vervoeging van verzetten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verzet
  • jij verzet
  • hij/zij/het verzet
  • wij verzetten
  • jullie verzetten
  • zij verzetten

Present

  • I prepare
  • you prepare
  • he/she/it prepares
  • we prepare
  • you prepare
  • they prepare

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verzette
  • jij verzette
  • hij/zij/het verzette
  • wij verzetten
  • jullie verzetten
  • zij verzetten

Simple past

  • I prepared
  • you prepared
  • he/she/it prepared
  • we prepared
  • you prepared
  • they prepared

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verzet
  • jij hebt verzet
  • hij/zij/het heeft verzet
  • wij hebben verzet
  • jullie hebben verzet
  • zij hebben verzet

Present perfect

  • I have prepared
  • you have prepared
  • he/she/it has prepared
  • we have prepared
  • you have prepared
  • they have prepared

Voltooid verleden tijd

  • ik had verzet
  • jij had verzet
  • hij/zij/het had verzet
  • wij hadden verzet
  • jullie hadden verzet
  • zij hadden verzet

Past perfect

  • I had prepared
  • you had prepared
  • he/she/it had prepared
  • we had prepared
  • you had prepared
  • they had prepared

Toekomende tijd I

  • ik zal verzetten
  • jij zult verzetten
  • hij/zij/het zal verzetten
  • wij zullen verzetten
  • jullie zullen verzetten
  • zij zullen verzetten

Future

  • I will prepare
  • you will prepare
  • he/she/it will prepare
  • we will prepare
  • you will prepare
  • they will prepare

Toekomende tijd II

  • ik zal verzet hebben
  • jij zult verzet hebben
  • hij/zij/het zal verzet hebben
  • wij zullen verzet hebben
  • jullie zullen verzet hebben
  • zij zullen verzet hebben

Future perfect

  • I will have prepared
  • you will have prepared
  • he/she/it will have prepared
  • we will have prepared
  • you will have prepared
  • they will have prepared

Conditionalis I

  • ik zou verzetten
  • jij zou verzetten
  • hij/zij/het zou verzetten
  • wij zouden verzetten
  • jullie zouden verzetten
  • zij zouden verzetten

Conditional present

  • I would prepare
  • you would prepare
  • he/she/it would prepare
  • we would prepare
  • you would prepare
  • they would prepare

Conditionalis II

  • ik zou hebben verzet
  • jij zou hebben verzet
  • hij/zij/het zou hebben verzet
  • wij zouden hebben verzet
  • jullie zouden hebben verzet
  • zij zouden hebben verzet

Conditional perfect

  • I would have prepared
  • you would have prepared
  • he/she/it would have prepared
  • we would have prepared
  • you would have prepared
  • they would have prepared

Imperatief

  • jij verzet
  • jullie verzet

Imperative

  • you prepare
  • you prepare

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verzetten