Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vestig
  • jij vestigt
  • hij/zij/het vestigt
  • wij vestigen
  • jullie vestigen
  • zij vestigen

Present

  • I establish
  • you establish
  • he/she/it establishes
  • we establish
  • you establish
  • they establish

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vestigde
  • jij vestigde
  • hij/zij/het vestigde
  • wij vestigden
  • jullie vestigden
  • zij vestigden

Simple past

  • I established
  • you established
  • he/she/it established
  • we established
  • you established
  • they established

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevestigd
  • jij hebt gevestigd
  • hij/zij/het heeft gevestigd
  • wij hebben gevestigd
  • jullie hebben gevestigd
  • zij hebben gevestigd

Present perfect

  • I have established
  • you have established
  • he/she/it has established
  • we have established
  • you have established
  • they have established

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevestigd
  • jij had gevestigd
  • hij/zij/het had gevestigd
  • wij hadden gevestigd
  • jullie hadden gevestigd
  • zij hadden gevestigd

Past perfect

  • I had established
  • you had established
  • he/she/it had established
  • we had established
  • you had established
  • they had established

Toekomende tijd I

  • ik zal vestigen
  • jij zult vestigen
  • hij/zij/het zal vestigen
  • wij zullen vestigen
  • jullie zullen vestigen
  • zij zullen vestigen

Future

  • I will establish
  • you will establish
  • he/she/it will establish
  • we will establish
  • you will establish
  • they will establish

Toekomende tijd II

  • ik zal gevestigd hebben
  • jij zult gevestigd hebben
  • hij/zij/het zal gevestigd hebben
  • wij zullen gevestigd hebben
  • jullie zullen gevestigd hebben
  • zij zullen gevestigd hebben

Future perfect

  • I will have established
  • you will have established
  • he/she/it will have established
  • we will have established
  • you will have established
  • they will have established

Conditionalis I

  • ik zou vestigen
  • jij zou vestigen
  • hij/zij/het zou vestigen
  • wij zouden vestigen
  • jullie zouden vestigen
  • zij zouden vestigen

Conditional present

  • I would establish
  • you would establish
  • he/she/it would establish
  • we would establish
  • you would establish
  • they would establish

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevestigd
  • jij zou hebben gevestigd
  • hij/zij/het zou hebben gevestigd
  • wij zouden hebben gevestigd
  • jullie zouden hebben gevestigd
  • zij zouden hebben gevestigd

Conditional perfect

  • I would have established
  • you would have established
  • he/she/it would have established
  • we would have established
  • you would have established
  • they would have established

Imperatief

  • jij vestig
  • jullie vestigt

Imperative

  • you establish
  • you establish

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van vestigen