Vervoeging van voorgeleiden
Onbepaalde wijs (infinitief): voorgeleiden
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik geleid voor
- jij geleidt voor
- hij/zij/het geleidt voor
- wij geleiden voor
- jullie geleiden voor
- zij geleiden voor
Present
- I introduce
- you introduce
- he/she/it introduces
- we introduce
- you introduce
- they introduce
Onvoltooid verleden tijd
- ik geleidde voor
- jij geleidde voor
- hij/zij/het geleidde voor
- wij geleidden voor
- jullie geleidden voor
- zij geleidden voor
Simple past
- I introduced
- you introduced
- he/she/it introduced
- we introduced
- you introduced
- they introduced
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voorgeleid
- jij hebt voorgeleid
- hij/zij/het heeft voorgeleid
- wij hebben voorgeleid
- jullie hebben voorgeleid
- zij hebben voorgeleid
Present perfect
- I have introduced
- you have introduced
- he/she/it has introduced
- we have introduced
- you have introduced
- they have introduced
Voltooid verleden tijd
- ik had voorgeleid
- jij had voorgeleid
- hij/zij/het had voorgeleid
- wij hadden voorgeleid
- jullie hadden voorgeleid
- zij hadden voorgeleid
Past perfect
- I had introduced
- you had introduced
- he/she/it had introduced
- we had introduced
- you had introduced
- they had introduced
Toekomende tijd I
- ik zal voorgeleiden
- jij zult voorgeleiden
- hij/zij/het zal voorgeleiden
- wij zullen voorgeleiden
- jullie zullen voorgeleiden
- zij zullen voorgeleiden
Future
- I will introduce
- you will introduce
- he/she/it will introduce
- we will introduce
- you will introduce
- they will introduce
Toekomende tijd II
- ik zal voorgeleid hebben
- jij zult voorgeleid hebben
- hij/zij/het zal voorgeleid hebben
- wij zullen voorgeleid hebben
- jullie zullen voorgeleid hebben
- zij zullen voorgeleid hebben
Future perfect
- I will have introduced
- you will have introduced
- he/she/it will have introduced
- we will have introduced
- you will have introduced
- they will have introduced
Conditionalis I
- ik zou voorgeleiden
- jij zou voorgeleiden
- hij/zij/het zou voorgeleiden
- wij zouden voorgeleiden
- jullie zouden voorgeleiden
- zij zouden voorgeleiden
Conditional present
- I would introduce
- you would introduce
- he/she/it would introduce
- we would introduce
- you would introduce
- they would introduce
Conditionalis II
- ik zou hebben voorgeleid
- jij zou hebben voorgeleid
- hij/zij/het zou hebben voorgeleid
- wij zouden hebben voorgeleid
- jullie zouden hebben voorgeleid
- zij zouden hebben voorgeleid
Conditional perfect
- I would have introduced
- you would have introduced
- he/she/it would have introduced
- we would have introduced
- you would have introduced
- they would have introduced
Imperatief
- jij geleid voor
- jullie geleidt voor
Imperative
- you introduce
- you introduce