Vervoeging van vrijen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vrij
  • jij vrijt
  • hij/zij/het vrijt
  • wij vrijen
  • jullie vrijen
  • zij vrijen

Present

  • I caress
  • you caress
  • he/she/it caresses
  • we caress
  • you caress
  • they caress

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vrijde
  • jij vrijde
  • hij/zij/het vrijde
  • wij vrijden
  • jullie vrijden
  • zij vrijden

Simple past

  • I caressed
  • you caressed
  • he/she/it caressed
  • we caressed
  • you caressed
  • they caressed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevrijd
  • jij hebt gevrijd
  • hij/zij/het heeft gevrijd
  • wij hebben gevrijd
  • jullie hebben gevrijd
  • zij hebben gevrijd

Present perfect

  • I have caressed
  • you have caressed
  • he/she/it has caressed
  • we have caressed
  • you have caressed
  • they have caressed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevrijd
  • jij had gevrijd
  • hij/zij/het had gevrijd
  • wij hadden gevrijd
  • jullie hadden gevrijd
  • zij hadden gevrijd

Past perfect

  • I had caressed
  • you had caressed
  • he/she/it had caressed
  • we had caressed
  • you had caressed
  • they had caressed

Toekomende tijd I

  • ik zal vrijen
  • jij zult vrijen
  • hij/zij/het zal vrijen
  • wij zullen vrijen
  • jullie zullen vrijen
  • zij zullen vrijen

Future

  • I will caress
  • you will caress
  • he/she/it will caress
  • we will caress
  • you will caress
  • they will caress

Toekomende tijd II

  • ik zal gevrijd hebben
  • jij zult gevrijd hebben
  • hij/zij/het zal gevrijd hebben
  • wij zullen gevrijd hebben
  • jullie zullen gevrijd hebben
  • zij zullen gevrijd hebben

Future perfect

  • I will have caressed
  • you will have caressed
  • he/she/it will have caressed
  • we will have caressed
  • you will have caressed
  • they will have caressed

Conditionalis I

  • ik zou vrijen
  • jij zou vrijen
  • hij/zij/het zou vrijen
  • wij zouden vrijen
  • jullie zouden vrijen
  • zij zouden vrijen

Conditional present

  • I would caress
  • you would caress
  • he/she/it would caress
  • we would caress
  • you would caress
  • they would caress

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevrijd
  • jij zou hebben gevrijd
  • hij/zij/het zou hebben gevrijd
  • wij zouden hebben gevrijd
  • jullie zouden hebben gevrijd
  • zij zouden hebben gevrijd

Conditional perfect

  • I would have caressed
  • you would have caressed
  • he/she/it would have caressed
  • we would have caressed
  • you would have caressed
  • they would have caressed

Imperatief

  • jij vrij
  • jullie vrijt

Imperative

  • you caress
  • you caress