Vervoeging van weerstaan
Onbepaalde wijs (infinitief): weerstaan
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik weersta
- jij weerstaat
- hij/zij/het weerstaat
- wij weerstaan
- jullie weerstaan
- zij weerstaan
Present
- I withstand
- you withstand
- he/she/it withstands
- we withstand
- you withstand
- they withstand
Onvoltooid verleden tijd
- ik weerstond
- jij weerstond
- hij/zij/het weerstond
- wij weerstonden
- jullie weerstonden
- zij weerstonden
Simple past
- I withstood
- you withstood
- he/she/it withstood
- we withstood
- you withstood
- they withstood
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb weerstaan
- jij hebt weerstaan
- hij/zij/het heeft weerstaan
- wij hebben weerstaan
- jullie hebben weerstaan
- zij hebben weerstaan
Present perfect
- I have withstood
- you have withstood
- he/she/it has withstood
- we have withstood
- you have withstood
- they have withstood
Voltooid verleden tijd
- ik had weerstaan
- jij had weerstaan
- hij/zij/het had weerstaan
- wij hadden weerstaan
- jullie hadden weerstaan
- zij hadden weerstaan
Past perfect
- I had withstood
- you had withstood
- he/she/it had withstood
- we had withstood
- you had withstood
- they had withstood
Toekomende tijd I
- ik zal weerstaan
- jij zult weerstaan
- hij/zij/het zal weerstaan
- wij zullen weerstaan
- jullie zullen weerstaan
- zij zullen weerstaan
Future
- I will withstand
- you will withstand
- he/she/it will withstand
- we will withstand
- you will withstand
- they will withstand
Toekomende tijd II
- ik zal weerstaan hebben
- jij zult weerstaan hebben
- hij/zij/het zal weerstaan hebben
- wij zullen weerstaan hebben
- jullie zullen weerstaan hebben
- zij zullen weerstaan hebben
Future perfect
- I will have withstood
- you will have withstood
- he/she/it will have withstood
- we will have withstood
- you will have withstood
- they will have withstood
Conditionalis I
- ik zou weerstaan
- jij zou weerstaan
- hij/zij/het zou weerstaan
- wij zouden weerstaan
- jullie zouden weerstaan
- zij zouden weerstaan
Conditional present
- I would withstand
- you would withstand
- he/she/it would withstand
- we would withstand
- you would withstand
- they would withstand
Conditionalis II
- ik zou hebben weerstaan
- jij zou hebben weerstaan
- hij/zij/het zou hebben weerstaan
- wij zouden hebben weerstaan
- jullie zouden hebben weerstaan
- zij zouden hebben weerstaan
Conditional perfect
- I would have withstood
- you would have withstood
- he/she/it would have withstood
- we would have withstood
- you would have withstood
- they would have withstood
Imperatief
- jij weersta
- jullie weerstaat
Imperative
- you withstand
- you withstand