Vervoeging van wichelen
Onbepaalde wijs (infinitief): wichelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wichel
- jij wichelt
- hij/zij/het wichelt
- wij wichelen
- jullie wichelen
- zij wichelen
Present
- I augur
- you augur
- he/she/it augurs
- we augur
- you augur
- they augur
Onvoltooid verleden tijd
- ik wichelde
- jij wichelde
- hij/zij/het wichelde
- wij wichelden
- jullie wichelden
- zij wichelden
Simple past
- I augurred
- you augurred
- he/she/it augurred
- we augurred
- you augurred
- they augurred
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewicheld
- jij hebt gewicheld
- hij/zij/het heeft gewicheld
- wij hebben gewicheld
- jullie hebben gewicheld
- zij hebben gewicheld
Present perfect
- I have augurred
- you have augurred
- he/she/it has augurred
- we have augurred
- you have augurred
- they have augurred
Voltooid verleden tijd
- ik had gewicheld
- jij had gewicheld
- hij/zij/het had gewicheld
- wij hadden gewicheld
- jullie hadden gewicheld
- zij hadden gewicheld
Past perfect
- I had augurred
- you had augurred
- he/she/it had augurred
- we had augurred
- you had augurred
- they had augurred
Toekomende tijd I
- ik zal wichelen
- jij zult wichelen
- hij/zij/het zal wichelen
- wij zullen wichelen
- jullie zullen wichelen
- zij zullen wichelen
Future
- I will augur
- you will augur
- he/she/it will augur
- we will augur
- you will augur
- they will augur
Toekomende tijd II
- ik zal gewicheld hebben
- jij zult gewicheld hebben
- hij/zij/het zal gewicheld hebben
- wij zullen gewicheld hebben
- jullie zullen gewicheld hebben
- zij zullen gewicheld hebben
Future perfect
- I will have augurred
- you will have augurred
- he/she/it will have augurred
- we will have augurred
- you will have augurred
- they will have augurred
Conditionalis I
- ik zou wichelen
- jij zou wichelen
- hij/zij/het zou wichelen
- wij zouden wichelen
- jullie zouden wichelen
- zij zouden wichelen
Conditional present
- I would augur
- you would augur
- he/she/it would augur
- we would augur
- you would augur
- they would augur
Conditionalis II
- ik zou hebben gewicheld
- jij zou hebben gewicheld
- hij/zij/het zou hebben gewicheld
- wij zouden hebben gewicheld
- jullie zouden hebben gewicheld
- zij zouden hebben gewicheld
Conditional perfect
- I would have augurred
- you would have augurred
- he/she/it would have augurred
- we would have augurred
- you would have augurred
- they would have augurred
Imperatief
- jij wichel
- jullie wichelt
Imperative
- you augur
- you augur