Vervoeging van woelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik woel
  • jij woelt
  • hij/zij/het woelt
  • wij woelen
  • jullie woelen
  • zij woelen

Present

  • I root
  • you root
  • he/she/it roots
  • we root
  • you root
  • they root

Onvoltooid verleden tijd

  • ik woelde
  • jij woelde
  • hij/zij/het woelde
  • wij woelden
  • jullie woelden
  • zij woelden

Simple past

  • I rooted
  • you rooted
  • he/she/it rooted
  • we rooted
  • you rooted
  • they rooted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewoeld
  • jij hebt gewoeld
  • hij/zij/het heeft gewoeld
  • wij hebben gewoeld
  • jullie hebben gewoeld
  • zij hebben gewoeld

Present perfect

  • I have rooted
  • you have rooted
  • he/she/it has rooted
  • we have rooted
  • you have rooted
  • they have rooted

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewoeld
  • jij had gewoeld
  • hij/zij/het had gewoeld
  • wij hadden gewoeld
  • jullie hadden gewoeld
  • zij hadden gewoeld

Past perfect

  • I had rooted
  • you had rooted
  • he/she/it had rooted
  • we had rooted
  • you had rooted
  • they had rooted

Toekomende tijd I

  • ik zal woelen
  • jij zult woelen
  • hij/zij/het zal woelen
  • wij zullen woelen
  • jullie zullen woelen
  • zij zullen woelen

Future

  • I will root
  • you will root
  • he/she/it will root
  • we will root
  • you will root
  • they will root

Toekomende tijd II

  • ik zal gewoeld hebben
  • jij zult gewoeld hebben
  • hij/zij/het zal gewoeld hebben
  • wij zullen gewoeld hebben
  • jullie zullen gewoeld hebben
  • zij zullen gewoeld hebben

Future perfect

  • I will have rooted
  • you will have rooted
  • he/she/it will have rooted
  • we will have rooted
  • you will have rooted
  • they will have rooted

Conditionalis I

  • ik zou woelen
  • jij zou woelen
  • hij/zij/het zou woelen
  • wij zouden woelen
  • jullie zouden woelen
  • zij zouden woelen

Conditional present

  • I would root
  • you would root
  • he/she/it would root
  • we would root
  • you would root
  • they would root

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewoeld
  • jij zou hebben gewoeld
  • hij/zij/het zou hebben gewoeld
  • wij zouden hebben gewoeld
  • jullie zouden hebben gewoeld
  • zij zouden hebben gewoeld

Conditional perfect

  • I would have rooted
  • you would have rooted
  • he/she/it would have rooted
  • we would have rooted
  • you would have rooted
  • they would have rooted

Imperatief

  • jij woel
  • jullie woelt

Imperative

  • you root
  • you root