Vervoeging van aanaarden
Onbepaalde wijs (infinitief): aanaarden
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik aard aan
- jij aardt aan
- hij/zij/het aardt aan
- wij aarden aan
- jullie aarden aan
- zij aarden aan
Indicativo presente
- yo acuello
- tú acuellas
- él/ella acuella
- nosotros acollamos
- vosotros acolláis
- ellos/ellas acuellan
Onvoltooid verleden tijd
- ik aardde aan
- jij aardde aan
- hij/zij/het aardde aan
- wij aardden aan
- jullie aardden aan
- zij aardden aan
Indefinido
- yo acollé
- tú acollaste
- él/ella acolló
- nosotros acollamos
- vosotros acollasteis
- ellos/ellas acollaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeaard
- jij hebt aangeaard
- hij/zij/het heeft aangeaard
- wij hebben aangeaard
- jullie hebben aangeaard
- zij hebben aangeaard
Pretérito perfecto compuesto
- yo he acollado
- tú has acollado
- él/ella ha acollado
- nosotros hemos acollado
- vosotros habéis acollado
- ellos/ellas han acollado
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeaard
- jij had aangeaard
- hij/zij/het had aangeaard
- wij hadden aangeaard
- jullie hadden aangeaard
- zij hadden aangeaard
Pluscuamperfecto
- yo había acollado
- tú habías acollado
- él/ella había acollado
- nosotros habíamos acollado
- vosotros habíais acollado
- ellos/ellas habían acollado
Toekomende tijd I
- ik zal aanaarden
- jij zult aanaarden
- hij/zij/het zal aanaarden
- wij zullen aanaarden
- jullie zullen aanaarden
- zij zullen aanaarden
Futuro I
- yo acollaré
- tú acollarás
- él/ella acollará
- nosotros acollaremos
- vosotros acollaréis
- ellos/ellas acollarán
Toekomende tijd II
- ik zal aangeaard hebben
- jij zult aangeaard hebben
- hij/zij/het zal aangeaard hebben
- wij zullen aangeaard hebben
- jullie zullen aangeaard hebben
- zij zullen aangeaard hebben
Futuro perfecto
- yo habré acollado
- tú habrás acollado
- él/ella habrá acollado
- nosotros habremos acollado
- vosotros habréis acollado
- ellos/ellas habrán acollado
Conditionalis I
- ik zou aanaarden
- jij zou aanaarden
- hij/zij/het zou aanaarden
- wij zouden aanaarden
- jullie zouden aanaarden
- zij zouden aanaarden
Condicional
- yo acollaría
- tú acollarías
- él/ella acollaría
- nosotros acollaríamos
- vosotros acollaríais
- ellos/ellas acollarían
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeaard
- jij zou hebben aangeaard
- hij/zij/het zou hebben aangeaard
- wij zouden hebben aangeaard
- jullie zouden hebben aangeaard
- zij zouden hebben aangeaard
Condicional perfecto
- yo habría acollado
- tú habrías acollado
- él/ella habría acollado
- nosotros habríamos acollado
- vosotros habríais acollado
- ellos/ellas habrían acollado
Imperatief
- jij aard aan
- jullie aardt aan
Imperativo presente
- tú acuella
- vosotros acollad