Vervoeging van aanfruiten
Onbepaalde wijs (infinitief): aanfruiten
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fruit aan
- jij fruit aan
- hij/zij/het fruit aan
- wij fruiten aan
- jullie fruiten aan
- zij fruiten aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik fruitte aan
- jij fruitte aan
- hij/zij/het fruitte aan
- wij fruitten aan
- jullie fruitten aan
- zij fruitten aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangefruit
- jij hebt aangefruit
- hij/zij/het heeft aangefruit
- wij hebben aangefruit
- jullie hebben aangefruit
- zij hebben aangefruit
Voltooid verleden tijd
- ik had aangefruit
- jij had aangefruit
- hij/zij/het had aangefruit
- wij hadden aangefruit
- jullie hadden aangefruit
- zij hadden aangefruit
Toekomende tijd I
- ik zal aanfruiten
- jij zult aanfruiten
- hij/zij/het zal aanfruiten
- wij zullen aanfruiten
- jullie zullen aanfruiten
- zij zullen aanfruiten
Toekomende tijd II
- ik zal aangefruit hebben
- jij zult aangefruit hebben
- hij/zij/het zal aangefruit hebben
- wij zullen aangefruit hebben
- jullie zullen aangefruit hebben
- zij zullen aangefruit hebben
Conditionalis I
- ik zou aanfruiten
- jij zou aanfruiten
- hij/zij/het zou aanfruiten
- wij zouden aanfruiten
- jullie zouden aanfruiten
- zij zouden aanfruiten
Conditionalis II
- ik zou hebben aangefruit
- jij zou hebben aangefruit
- hij/zij/het zou hebben aangefruit
- wij zouden hebben aangefruit
- jullie zouden hebben aangefruit
- zij zouden hebben aangefruit
Imperatief
- jij fruit aan
- jullie fruit aan