Vervoeging van aanlanden
Onbepaalde wijs (infinitief): aanlanden
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik land aan
- jij landt aan
- hij/zij/het landt aan
- wij landen aan
- jullie landen aan
- zij landen aan
Indicativo presente
- yo recalo
- tú recalas
- él/ella recala
- nosotros recalamos
- vosotros recaláis
- ellos/ellas recalan
Onvoltooid verleden tijd
- ik landde aan
- jij landde aan
- hij/zij/het landde aan
- wij landden aan
- jullie landden aan
- zij landden aan
Indefinido
- yo recalé
- tú recalaste
- él/ella recaló
- nosotros recalamos
- vosotros recalasteis
- ellos/ellas recalaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben aangeland
- jij bent aangeland
- hij/zij/het is aangeland
- wij zijn aangeland
- jullie zijn aangeland
- zij zijn aangeland
Pretérito perfecto compuesto
- yo he recalado
- tú has recalado
- él/ella ha recalado
- nosotros hemos recalado
- vosotros habéis recalado
- ellos/ellas han recalado
Voltooid verleden tijd
- ik was aangeland
- jij was aangeland
- hij/zij/het was aangeland
- wij waren aangeland
- jullie waren aangeland
- zij waren aangeland
Pluscuamperfecto
- yo había recalado
- tú habías recalado
- él/ella había recalado
- nosotros habíamos recalado
- vosotros habíais recalado
- ellos/ellas habían recalado
Toekomende tijd I
- ik zal aanlanden
- jij zult aanlanden
- hij/zij/het zal aanlanden
- wij zullen aanlanden
- jullie zullen aanlanden
- zij zullen aanlanden
Futuro I
- yo recalaré
- tú recalarás
- él/ella recalará
- nosotros recalaremos
- vosotros recalaréis
- ellos/ellas recalarán
Toekomende tijd II
- ik zal aangeland zijn
- jij zult aangeland zijn
- hij/zij/het zal aangeland zijn
- wij zullen aangeland zijn
- jullie zullen aangeland zijn
- zij zullen aangeland zijn
Futuro perfecto
- yo habré recalado
- tú habrás recalado
- él/ella habrá recalado
- nosotros habremos recalado
- vosotros habréis recalado
- ellos/ellas habrán recalado
Conditionalis I
- ik zou aanlanden
- jij zou aanlanden
- hij/zij/het zou aanlanden
- wij zouden aanlanden
- jullie zouden aanlanden
- zij zouden aanlanden
Condicional
- yo recalaría
- tú recalarías
- él/ella recalaría
- nosotros recalaríamos
- vosotros recalaríais
- ellos/ellas recalarían
Conditionalis II
- ik zou zijn aangeland
- jij zou zijn aangeland
- hij/zij/het zou zijn aangeland
- wij zouden zijn aangeland
- jullie zouden zijn aangeland
- zij zouden zijn aangeland
Condicional perfecto
- yo habría recalado
- tú habrías recalado
- él/ella habría recalado
- nosotros habríamos recalado
- vosotros habríais recalado
- ellos/ellas habrían recalado
Imperatief
- jij land aan
- jullie landt aan
Imperativo presente
- tú recala
- vosotros recalad