Vervoeging van aborteren
Onbepaalde wijs (infinitief): aborteren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik aborteer
- jij aborteert
- hij/zij/het aborteert
- wij aborteren
- jullie aborteren
- zij aborteren
Indicativo presente
- yo aborto
- tú abortas
- él/ella aborta
- nosotros abortamos
- vosotros abortáis
- ellos/ellas abortan
Onvoltooid verleden tijd
- ik aborteerde
- jij aborteerde
- hij/zij/het aborteerde
- wij aborteerden
- jullie aborteerden
- zij aborteerden
Indefinido
- yo aborté
- tú abortaste
- él/ella abortó
- nosotros abortamos
- vosotros abortasteis
- ellos/ellas abortaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geaborteerd
- jij hebt geaborteerd
- hij/zij/het heeft geaborteerd
- wij hebben geaborteerd
- jullie hebben geaborteerd
- zij hebben geaborteerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he abortado
- tú has abortado
- él/ella ha abortado
- nosotros hemos abortado
- vosotros habéis abortado
- ellos/ellas han abortado
Voltooid verleden tijd
- ik had geaborteerd
- jij had geaborteerd
- hij/zij/het had geaborteerd
- wij hadden geaborteerd
- jullie hadden geaborteerd
- zij hadden geaborteerd
Pluscuamperfecto
- yo había abortado
- tú habías abortado
- él/ella había abortado
- nosotros habíamos abortado
- vosotros habíais abortado
- ellos/ellas habían abortado
Toekomende tijd I
- ik zal aborteren
- jij zult aborteren
- hij/zij/het zal aborteren
- wij zullen aborteren
- jullie zullen aborteren
- zij zullen aborteren
Futuro I
- yo abortaré
- tú abortarás
- él/ella abortará
- nosotros abortaremos
- vosotros abortaréis
- ellos/ellas abortarán
Toekomende tijd II
- ik zal geaborteerd hebben
- jij zult geaborteerd hebben
- hij/zij/het zal geaborteerd hebben
- wij zullen geaborteerd hebben
- jullie zullen geaborteerd hebben
- zij zullen geaborteerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré abortado
- tú habrás abortado
- él/ella habrá abortado
- nosotros habremos abortado
- vosotros habréis abortado
- ellos/ellas habrán abortado
Conditionalis I
- ik zou aborteren
- jij zou aborteren
- hij/zij/het zou aborteren
- wij zouden aborteren
- jullie zouden aborteren
- zij zouden aborteren
Condicional
- yo abortaría
- tú abortarías
- él/ella abortaría
- nosotros abortaríamos
- vosotros abortaríais
- ellos/ellas abortarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geaborteerd
- jij zou hebben geaborteerd
- hij/zij/het zou hebben geaborteerd
- wij zouden hebben geaborteerd
- jullie zouden hebben geaborteerd
- zij zouden hebben geaborteerd
Condicional perfecto
- yo habría abortado
- tú habrías abortado
- él/ella habría abortado
- nosotros habríamos abortado
- vosotros habríais abortado
- ellos/ellas habrían abortado
Imperatief
- jij aborteer
- jullie aborteert
Imperativo presente
- tú aborta
- vosotros abortad