Vervoeging van adresseren

Onbepaalde wijs (infinitief): adresseren

Vertaling: dirigir

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik adresseer
  • jij adresseert
  • hij/zij/het adresseert
  • wij adresseren
  • jullie adresseren
  • zij adresseren

Indicativo presente

  • yo dirijo
  • diriges
  • él/ella dirige
  • nosotros dirigimos
  • vosotros dirigís
  • ellos/ellas dirigen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik adresseerde
  • jij adresseerde
  • hij/zij/het adresseerde
  • wij adresseerden
  • jullie adresseerden
  • zij adresseerden

Indefinido

  • yo dirigí
  • dirigiste
  • él/ella dirigió
  • nosotros dirigimos
  • vosotros dirigisteis
  • ellos/ellas dirigieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geadresseerd
  • jij hebt geadresseerd
  • hij/zij/het heeft geadresseerd
  • wij hebben geadresseerd
  • jullie hebben geadresseerd
  • zij hebben geadresseerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he dirigido
  • has dirigido
  • él/ella ha dirigido
  • nosotros hemos dirigido
  • vosotros habéis dirigido
  • ellos/ellas han dirigido

Voltooid verleden tijd

  • ik had geadresseerd
  • jij had geadresseerd
  • hij/zij/het had geadresseerd
  • wij hadden geadresseerd
  • jullie hadden geadresseerd
  • zij hadden geadresseerd

Pluscuamperfecto

  • yo había dirigido
  • habías dirigido
  • él/ella había dirigido
  • nosotros habíamos dirigido
  • vosotros habíais dirigido
  • ellos/ellas habían dirigido

Toekomende tijd I

  • ik zal adresseren
  • jij zult adresseren
  • hij/zij/het zal adresseren
  • wij zullen adresseren
  • jullie zullen adresseren
  • zij zullen adresseren

Futuro I

  • yo dirigiré
  • dirigirás
  • él/ella dirigirá
  • nosotros dirigiremos
  • vosotros dirigiréis
  • ellos/ellas dirigirán

Toekomende tijd II

  • ik zal geadresseerd hebben
  • jij zult geadresseerd hebben
  • hij/zij/het zal geadresseerd hebben
  • wij zullen geadresseerd hebben
  • jullie zullen geadresseerd hebben
  • zij zullen geadresseerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré dirigido
  • habrás dirigido
  • él/ella habrá dirigido
  • nosotros habremos dirigido
  • vosotros habréis dirigido
  • ellos/ellas habrán dirigido

Conditionalis I

  • ik zou adresseren
  • jij zou adresseren
  • hij/zij/het zou adresseren
  • wij zouden adresseren
  • jullie zouden adresseren
  • zij zouden adresseren

Condicional

  • yo dirigiría
  • dirigirías
  • él/ella dirigiría
  • nosotros dirigiríamos
  • vosotros dirigiríais
  • ellos/ellas dirigirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geadresseerd
  • jij zou hebben geadresseerd
  • hij/zij/het zou hebben geadresseerd
  • wij zouden hebben geadresseerd
  • jullie zouden hebben geadresseerd
  • zij zouden hebben geadresseerd

Condicional perfecto

  • yo habría dirigido
  • habrías dirigido
  • él/ella habría dirigido
  • nosotros habríamos dirigido
  • vosotros habríais dirigido
  • ellos/ellas habrían dirigido

Imperatief

  • jij adresseer
  • jullie adresseert

Imperativo presente

  • dirige
  • vosotros dirigid

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van adresseren