Vervoeging van afbiezen
Onbepaalde wijs (infinitief): afbiezen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bies af
- jij biest af
- hij/zij/het biest af
- wij biezen af
- jullie biezen af
- zij biezen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik biesde af
- jij biesde af
- hij/zij/het biesde af
- wij biesden af
- jullie biesden af
- zij biesden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgebiesd
- jij hebt afgebiesd
- hij/zij/het heeft afgebiesd
- wij hebben afgebiesd
- jullie hebben afgebiesd
- zij hebben afgebiesd
Voltooid verleden tijd
- ik had afgebiesd
- jij had afgebiesd
- hij/zij/het had afgebiesd
- wij hadden afgebiesd
- jullie hadden afgebiesd
- zij hadden afgebiesd
Toekomende tijd I
- ik zal afbiezen
- jij zult afbiezen
- hij/zij/het zal afbiezen
- wij zullen afbiezen
- jullie zullen afbiezen
- zij zullen afbiezen
Toekomende tijd II
- ik zal afgebiesd hebben
- jij zult afgebiesd hebben
- hij/zij/het zal afgebiesd hebben
- wij zullen afgebiesd hebben
- jullie zullen afgebiesd hebben
- zij zullen afgebiesd hebben
Conditionalis I
- ik zou afbiezen
- jij zou afbiezen
- hij/zij/het zou afbiezen
- wij zouden afbiezen
- jullie zouden afbiezen
- zij zouden afbiezen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgebiesd
- jij zou hebben afgebiesd
- hij/zij/het zou hebben afgebiesd
- wij zouden hebben afgebiesd
- jullie zouden hebben afgebiesd
- zij zouden hebben afgebiesd
Imperatief
- jij bies af
- jullie biest af