Vervoeging van afdonderen
Onbepaalde wijs (infinitief): afdonderen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik donder af
- jij dondert af
- hij/zij/het dondert af
- wij donderen af
- jullie donderen af
- zij donderen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik donderde af
- jij donderde af
- hij/zij/het donderde af
- wij donderden af
- jullie donderden af
- zij donderden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgedonderd
- jij hebt afgedonderd
- hij/zij/het heeft afgedonderd
- wij hebben afgedonderd
- jullie hebben afgedonderd
- zij hebben afgedonderd
Voltooid verleden tijd
- ik had afgedonderd
- jij had afgedonderd
- hij/zij/het had afgedonderd
- wij hadden afgedonderd
- jullie hadden afgedonderd
- zij hadden afgedonderd
Toekomende tijd I
- ik zal afdonderen
- jij zult afdonderen
- hij/zij/het zal afdonderen
- wij zullen afdonderen
- jullie zullen afdonderen
- zij zullen afdonderen
Toekomende tijd II
- ik zal afgedonderd hebben
- jij zult afgedonderd hebben
- hij/zij/het zal afgedonderd hebben
- wij zullen afgedonderd hebben
- jullie zullen afgedonderd hebben
- zij zullen afgedonderd hebben
Conditionalis I
- ik zou afdonderen
- jij zou afdonderen
- hij/zij/het zou afdonderen
- wij zouden afdonderen
- jullie zouden afdonderen
- zij zouden afdonderen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgedonderd
- jij zou hebben afgedonderd
- hij/zij/het zou hebben afgedonderd
- wij zouden hebben afgedonderd
- jullie zouden hebben afgedonderd
- zij zouden hebben afgedonderd
Imperatief
- jij donder af
- jullie dondert af