Vervoeging van afduvelen
Onbepaalde wijs (infinitief): afduvelen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik duvel af
- jij duvelt af
- hij/zij/het duvelt af
- wij duvelen af
- jullie duvelen af
- zij duvelen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik duvelde af
- jij duvelde af
- hij/zij/het duvelde af
- wij duvelden af
- jullie duvelden af
- zij duvelden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeduveld
- jij hebt afgeduveld
- hij/zij/het heeft afgeduveld
- wij hebben afgeduveld
- jullie hebben afgeduveld
- zij hebben afgeduveld
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeduveld
- jij had afgeduveld
- hij/zij/het had afgeduveld
- wij hadden afgeduveld
- jullie hadden afgeduveld
- zij hadden afgeduveld
Toekomende tijd I
- ik zal afduvelen
- jij zult afduvelen
- hij/zij/het zal afduvelen
- wij zullen afduvelen
- jullie zullen afduvelen
- zij zullen afduvelen
Toekomende tijd II
- ik zal afgeduveld hebben
- jij zult afgeduveld hebben
- hij/zij/het zal afgeduveld hebben
- wij zullen afgeduveld hebben
- jullie zullen afgeduveld hebben
- zij zullen afgeduveld hebben
Conditionalis I
- ik zou afduvelen
- jij zou afduvelen
- hij/zij/het zou afduvelen
- wij zouden afduvelen
- jullie zouden afduvelen
- zij zouden afduvelen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeduveld
- jij zou hebben afgeduveld
- hij/zij/het zou hebben afgeduveld
- wij zouden hebben afgeduveld
- jullie zouden hebben afgeduveld
- zij zouden hebben afgeduveld
Imperatief
- jij duvel af
- jullie duvelt af