Vervoeging van afharen

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik haar af
    • jij haart af
    • hij/zij/het haart af
    • wij haren af
    • jullie haren af
    • zij haren af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik haarde af
    • jij haarde af
    • hij/zij/het haarde af
    • wij haarden af
    • jullie haarden af
    • zij haarden af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgehaard
    • jij hebt afgehaard
    • hij/zij/het heeft afgehaard
    • wij hebben afgehaard
    • jullie hebben afgehaard
    • zij hebben afgehaard
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgehaard
    • jij had afgehaard
    • hij/zij/het had afgehaard
    • wij hadden afgehaard
    • jullie hadden afgehaard
    • zij hadden afgehaard
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afharen
    • jij zult afharen
    • hij/zij/het zal afharen
    • wij zullen afharen
    • jullie zullen afharen
    • zij zullen afharen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgehaard hebben
    • jij zult afgehaard hebben
    • hij/zij/het zal afgehaard hebben
    • wij zullen afgehaard hebben
    • jullie zullen afgehaard hebben
    • zij zullen afgehaard hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afharen
    • jij zou afharen
    • hij/zij/het zou afharen
    • wij zouden afharen
    • jullie zouden afharen
    • zij zouden afharen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgehaard
    • jij zou hebben afgehaard
    • hij/zij/het zou hebben afgehaard
    • wij zouden hebben afgehaard
    • jullie zouden hebben afgehaard
    • zij zouden hebben afgehaard
  • Imperatief

    • jij haar af
    • jullie haart af