Vervoeging van afleren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leer af
- jij leert af
- hij/zij/het leert af
- wij leren af
- jullie leren af
- zij leren af
Indicativo presente
- yo desacostumbro
- tú desacostumbras
- él/ella desacostumbra
- nosotros desacostumbramos
- vosotros desacostumbráis
- ellos/ellas desacostumbran
Onvoltooid verleden tijd
- ik leerde af
- jij leerde af
- hij/zij/het leerde af
- wij leerden af
- jullie leerden af
- zij leerden af
Indefinido
- yo desacostumbré
- tú desacostumbraste
- él/ella desacostumbró
- nosotros desacostumbramos
- vosotros desacostumbrasteis
- ellos/ellas desacostumbraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeleerd
- jij hebt afgeleerd
- hij/zij/het heeft afgeleerd
- wij hebben afgeleerd
- jullie hebben afgeleerd
- zij hebben afgeleerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he desacostumbrado
- tú has desacostumbrado
- él/ella ha desacostumbrado
- nosotros hemos desacostumbrado
- vosotros habéis desacostumbrado
- ellos/ellas han desacostumbrado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeleerd
- jij had afgeleerd
- hij/zij/het had afgeleerd
- wij hadden afgeleerd
- jullie hadden afgeleerd
- zij hadden afgeleerd
Pluscuamperfecto
- yo había desacostumbrado
- tú habías desacostumbrado
- él/ella había desacostumbrado
- nosotros habíamos desacostumbrado
- vosotros habíais desacostumbrado
- ellos/ellas habían desacostumbrado
Toekomende tijd I
- ik zal afleren
- jij zult afleren
- hij/zij/het zal afleren
- wij zullen afleren
- jullie zullen afleren
- zij zullen afleren
Futuro I
- yo desacostumbraré
- tú desacostumbrarás
- él/ella desacostumbrará
- nosotros desacostumbraremos
- vosotros desacostumbraréis
- ellos/ellas desacostumbrarán
Toekomende tijd II
- ik zal afgeleerd hebben
- jij zult afgeleerd hebben
- hij/zij/het zal afgeleerd hebben
- wij zullen afgeleerd hebben
- jullie zullen afgeleerd hebben
- zij zullen afgeleerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré desacostumbrado
- tú habrás desacostumbrado
- él/ella habrá desacostumbrado
- nosotros habremos desacostumbrado
- vosotros habréis desacostumbrado
- ellos/ellas habrán desacostumbrado
Conditionalis I
- ik zou afleren
- jij zou afleren
- hij/zij/het zou afleren
- wij zouden afleren
- jullie zouden afleren
- zij zouden afleren
Condicional
- yo desacostumbraría
- tú desacostumbrarías
- él/ella desacostumbraría
- nosotros desacostumbraríamos
- vosotros desacostumbraríais
- ellos/ellas desacostumbrarían
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeleerd
- jij zou hebben afgeleerd
- hij/zij/het zou hebben afgeleerd
- wij zouden hebben afgeleerd
- jullie zouden hebben afgeleerd
- zij zouden hebben afgeleerd
Condicional perfecto
- yo habría desacostumbrado
- tú habrías desacostumbrado
- él/ella habría desacostumbrado
- nosotros habríamos desacostumbrado
- vosotros habríais desacostumbrado
- ellos/ellas habrían desacostumbrado
Imperatief
- jij leer af
- jullie leert af
Imperativo presente
- tú desacostumbra
- vosotros desacostumbrad