Vervoeging van aflopen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik loop af
  • jij loopt af
  • hij/zij/het loopt af
  • wij lopen af
  • jullie lopen af
  • zij lopen af

Indicativo presente

  • yo expiro
  • expiras
  • él/ella expira
  • nosotros expiramos
  • vosotros expiráis
  • ellos/ellas expiran

Onvoltooid verleden tijd

  • ik liep af
  • jij liep af
  • hij/zij/het liep af
  • wij liepen af
  • jullie liepen af
  • zij liepen af

Indefinido

  • yo expiré
  • expiraste
  • él/ella expiró
  • nosotros expiramos
  • vosotros expirasteis
  • ellos/ellas expiraron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgelopen
  • jij hebt afgelopen
  • hij/zij/het heeft afgelopen
  • wij hebben afgelopen
  • jullie hebben afgelopen
  • zij hebben afgelopen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he expirado
  • has expirado
  • él/ella ha expirado
  • nosotros hemos expirado
  • vosotros habéis expirado
  • ellos/ellas han expirado

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgelopen
  • jij had afgelopen
  • hij/zij/het had afgelopen
  • wij hadden afgelopen
  • jullie hadden afgelopen
  • zij hadden afgelopen

Pluscuamperfecto

  • yo había expirado
  • habías expirado
  • él/ella había expirado
  • nosotros habíamos expirado
  • vosotros habíais expirado
  • ellos/ellas habían expirado

Toekomende tijd I

  • ik zal aflopen
  • jij zult aflopen
  • hij/zij/het zal aflopen
  • wij zullen aflopen
  • jullie zullen aflopen
  • zij zullen aflopen

Futuro I

  • yo expiraré
  • expirarás
  • él/ella expirará
  • nosotros expiraremos
  • vosotros expiraréis
  • ellos/ellas expirarán

Toekomende tijd II

  • ik zal afgelopen hebben
  • jij zult afgelopen hebben
  • hij/zij/het zal afgelopen hebben
  • wij zullen afgelopen hebben
  • jullie zullen afgelopen hebben
  • zij zullen afgelopen hebben

Futuro perfecto

  • yo habré expirado
  • habrás expirado
  • él/ella habrá expirado
  • nosotros habremos expirado
  • vosotros habréis expirado
  • ellos/ellas habrán expirado

Conditionalis I

  • ik zou aflopen
  • jij zou aflopen
  • hij/zij/het zou aflopen
  • wij zouden aflopen
  • jullie zouden aflopen
  • zij zouden aflopen

Condicional

  • yo expiraría
  • expirarías
  • él/ella expiraría
  • nosotros expiraríamos
  • vosotros expiraríais
  • ellos/ellas expirarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgelopen
  • jij zou hebben afgelopen
  • hij/zij/het zou hebben afgelopen
  • wij zouden hebben afgelopen
  • jullie zouden hebben afgelopen
  • zij zouden hebben afgelopen

Condicional perfecto

  • yo habría expirado
  • habrías expirado
  • él/ella habría expirado
  • nosotros habríamos expirado
  • vosotros habríais expirado
  • ellos/ellas habrían expirado

Imperatief

  • jij loop af
  • jullie loopt af

Imperativo presente

  • expira
  • vosotros expirad

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van aflopen