Vervoeging van afmetselen
Onbepaalde wijs (infinitief): afmetselen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik metsel af
- jij metselt af
- hij/zij/het metselt af
- wij metselen af
- jullie metselen af
- zij metselen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik metselde af
- jij metselde af
- hij/zij/het metselde af
- wij metselden af
- jullie metselden af
- zij metselden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgemetseld
- jij hebt afgemetseld
- hij/zij/het heeft afgemetseld
- wij hebben afgemetseld
- jullie hebben afgemetseld
- zij hebben afgemetseld
Voltooid verleden tijd
- ik had afgemetseld
- jij had afgemetseld
- hij/zij/het had afgemetseld
- wij hadden afgemetseld
- jullie hadden afgemetseld
- zij hadden afgemetseld
Toekomende tijd I
- ik zal afmetselen
- jij zult afmetselen
- hij/zij/het zal afmetselen
- wij zullen afmetselen
- jullie zullen afmetselen
- zij zullen afmetselen
Toekomende tijd II
- ik zal afgemetseld hebben
- jij zult afgemetseld hebben
- hij/zij/het zal afgemetseld hebben
- wij zullen afgemetseld hebben
- jullie zullen afgemetseld hebben
- zij zullen afgemetseld hebben
Conditionalis I
- ik zou afmetselen
- jij zou afmetselen
- hij/zij/het zou afmetselen
- wij zouden afmetselen
- jullie zouden afmetselen
- zij zouden afmetselen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgemetseld
- jij zou hebben afgemetseld
- hij/zij/het zou hebben afgemetseld
- wij zouden hebben afgemetseld
- jullie zouden hebben afgemetseld
- zij zouden hebben afgemetseld
Imperatief
- jij metsel af
- jullie metselt af