Vervoeging van afmuren
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik muur af
- jij muurt af
- hij/zij/het muurt af
- wij muren af
- jullie muren af
- zij muren af
Onvoltooid verleden tijd
- ik muurde af
- jij muurde af
- hij/zij/het muurde af
- wij muurden af
- jullie muurden af
- zij muurden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgemuurd
- jij hebt afgemuurd
- hij/zij/het heeft afgemuurd
- wij hebben afgemuurd
- jullie hebben afgemuurd
- zij hebben afgemuurd
Voltooid verleden tijd
- ik had afgemuurd
- jij had afgemuurd
- hij/zij/het had afgemuurd
- wij hadden afgemuurd
- jullie hadden afgemuurd
- zij hadden afgemuurd
Toekomende tijd I
- ik zal afmuren
- jij zult afmuren
- hij/zij/het zal afmuren
- wij zullen afmuren
- jullie zullen afmuren
- zij zullen afmuren
Toekomende tijd II
- ik zal afgemuurd hebben
- jij zult afgemuurd hebben
- hij/zij/het zal afgemuurd hebben
- wij zullen afgemuurd hebben
- jullie zullen afgemuurd hebben
- zij zullen afgemuurd hebben
Conditionalis I
- ik zou afmuren
- jij zou afmuren
- hij/zij/het zou afmuren
- wij zouden afmuren
- jullie zouden afmuren
- zij zouden afmuren
Conditionalis II
- ik zou hebben afgemuurd
- jij zou hebben afgemuurd
- hij/zij/het zou hebben afgemuurd
- wij zouden hebben afgemuurd
- jullie zouden hebben afgemuurd
- zij zouden hebben afgemuurd
Imperatief
- jij muur af
- jullie muurt af